ECLI:NL:CRVB:2012:BW6278
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.J. Simon
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich in 1997 ziek meldde met psychische klachten. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts R.N. van den Beukel in 2007, werd de WAO-uitkering van appellant in 2008 ingetrokken. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De bezwaarverzekeringsarts C.J. van der Valk had in een rapport de medische situatie van appellant beschreven, waarbij zij concludeerde dat er geen objectiveerbare beperkingen waren. De rechtbank onderschreef deze conclusie en oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden met betrekking tot de medische grondslag. De Raad voor de Rechtspraak, bestaande uit C.W.J. Schoor, H.J. Simon en J. Brand, oordeelde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad concludeerde dat de informatie van Altrecht, waar appellant in behandeling was, geen aanknopingspunten bood voor het standpunt van appellant dat zijn beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waren onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan op 16 mei 2012, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, met de griffier L. van Eijndthoven aanwezig. De zaak benadrukt het belang van een gedegen medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van deskundigen in het proces.