Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ? s-Gravenhage van 27 januari 2010, 09/4200 (aangevallen uitspraak)
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 16 mei 2012
Namens appellant heeft mr. A. Simsek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer gereageerd op elkaars stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2012. Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door mr. J.J.S. Engelvaart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
1.1. Appellant, geboren [in] 1955, en voor 38 uur per week werkzaam als manager bij [werkgever], is op 1 juli 2003 uitgevallen wegens Non-Hodgkin-lymfoon stadium 1. Bij besluit van 28 juli 2004 is aan appellant per einde wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd op de grond dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellant is op basis van zijn beperkingen wel als arbeidsgehandicapte aangemerkt.
1.2. In november 2007 is appellant wederom uitgevallen volgens appellant met klachten met dezelfde oorzaak als die hebben geleid tot zijn uitval in 2003. Bij brief van 6 maart 2008 is namens appellant verzocht om toekenning van een uitkering ingevolge de WAO met verkorte wachttijd van vier weken (Wet Amber).
1.3. De verzekeringsarts M.A.J Bahrani heeft daarop, na informatie te hebben ingewonnen bij de behandelend internist-hematoloog dr. E.F.M. Posthuma, geconcludeerd dat de Wet Amber in dit geval niet van toepassing was. Bij besluit van 21 augustus 2008 is aan appellant een uitkering ingevolge de WAO met verkorte wachttijd geweigerd.
2.1. In bezwaar heeft Posthuma aan het Uwv bij brief van 21 oktober 2008 laten weten dat hij niet kan uitsluiten dat de chronische vermoeidheidsklachten van appellant een restverschijnsel zijn na zijn ziekte en de behandeling daarvoor. Op 9 december 2008 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts A. Mirza heeft informatie ingewonnen bij de behandelend psycholoog M.I.C.A. Tieges-Voermans. De psycholoog A. Zondervan en de psychiater J. Dalebout hebben vervolgens, op verzoek van Mirza, een expertiserapport uitgebracht. Op basis van de bestudering van de dossiergegevens, de hoorzitting, het spreekuurcontact, informatie van derden en de psychologische en psychiatrische expertise, concludeert Mirza in een rapportage van 31 maart 2009, dat niet hard te maken is dat er geen sprake is van causaal verband met het doorgemaakte Non-Hodgkin-lymfoon in 2003. Mirza acht appellant aangewezen op licht fysiek werk wegens het snelle optreden van vermoeidheid en chronische rugklachten. Voorts is appellant beperkt ten gevolge van zijn cognitieve stoornissen. Volgens Mirza zou er op zich geen indicatie bestaan voor een urenbeperking. Mede gezien het huidige klachtenpatroon (oververmoeidheid en rustbehoefte) is een urenbeperking in dit geval - vermoeidheidsklachten na chemo en radiotherapie - legitiem. Met een medische urenbeperking van 30 uur per week heeft appellant voldoende mogelijkheden om te recupereren. Dienovereenkomstig stelt Mirza een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op voor de datum in geding.
2.3. Bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon selecteert daarop een viertal voor appellant passend geachte functies. Het gaat daarbij om de functies elektronica monteur (267040), productiemedewerker textiel (272043), administratief medewerker (315090) en productiemedewerker industrie (111180). Op basis van een maatmaninkomen van € 25,32 en een (gereduceerde) resterende verdiencapaciteit van € 7,80 concludeert Politon tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80% per 25 december 2007 (vier weken na de melding van 27 november 2007). Politon merkt nog op dat het resultaat functiebeoordeling signaleringen vertoont die reden gaven tot nader overleg met de bezwaarverzekeringsarts. Uit dat overleg kwam naar voren dat uit medisch oogpunt de signaleringen er niet toe leiden dat de functies voor appellant niet geschikt zijn. In een bijlage bij zijn rapport geeft Politon een toelichting op de signaleringen, zowel algemeen als functiespecifiek.
2.4. Bij besluit van 7 mei 2009 is het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 25 december 2009 vastgesteld op 65 tot 80%.
3.1.1. In beroep heeft appellant zowel gronden van medische aard als arbeidskundige gronden aangevoerd. Door appellant is een verslag overgelegd van een inventarisatie die in 2007 is gedaan door de Werkgroep Vermoeidheid van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK). Uit deze inventarisatie blijkt, aldus appellant, onmiskenbaar duidelijk dat het voor voormalige kankerpatiënten met blijvende vermoeidheidsklachten vrijwel onmogelijk is gebleken fulltime of zelfs voor meer dan 20 uur te blijven werken. Volgens appellant is er goede grond om ook in zijn geval een veel zwaardere arbeidsduurbeperking aan te nemen.
3.1.2. Door het Uwv is in een aanvullend verweerschrift toegegeven dat ten onrechte het maatmaninkomen niet is geïndexeerd. Invloed op de indeling van appellant in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80% heeft dit echter niet.
3.2. De rechtbank heeft alle door appellant aangevoerde gronden verworpen en het beroep ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit gaat dat de urenbeperking van 30 uur per week in zijn geval voldoende is en dat de bezwaarverzekeringsarts de urenbeperking afdoende heeft onderbouwd. Appellant heeft verder gronden aangevoerd tegen de geselecteerde functies. Een tweetal functiecodes hebben een arbeidsomvang van 30.4 uur per week. Nu appellant blijkens de FML maximaal 30 uur per week kan werken zijn deze
functiecodes niet passend voor appellant. De functies met SBC-code 111180 dienen af te vallen omdat de belasting in deze functie in strijd is met de in de FML opgenomen beperking dat appellant geen werk mag doen met veelvuldige deadlines of productiepieken. Tot slot heeft appellant gesteld dat bij het doorlopen van de FML hij scores ‘normaal’ tegenkomt met een toelichting, verborgen beperkingen. Het gaat hier om de items 5.5 (geknield of gehurkt actief zijn), 5.6 (gebogen en/of getordeerd actief zijn) en 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn). Verborgen beperkingen mogen blijkens de rechtspraak van de Raad niet.
4.2. Het Uwv heeft in verweer in essentie de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
4.3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.4. De stelling van appellant dat een urenbeperking van 30 uur per week en acht uur per dag onvoldoende recht doet aan zijn medische situatie volgt de Raad niet. Daarbij stelt de Raad voorop dat appellant deze stelling niet met medische stukken heeft onderbouwd. Het beroep dat appellant heeft gedaan op het verslag van de Werkgroep Vermoeidheid van de NFK slaagt niet, nu het hier gaat om een algemeen stuk dat niet specifiek ziet op de medische situatie van appellant. Verder acht de Raad van belang dat de FML naast de urenbeperking een groot aantal beperkingen bevat. De bezwaarverzekeringsarts Mirza acht appellant, juist wegens het optreden van vermoeidheid, aangewezen op licht fysiek werk. Dit werk is naar het oordeel van de Raad in zwaarte niet te vergelijken met het werk dat appellant na zijn hervatten in 2004 heeft verricht. De stelling van appellant dat hij na zijn hervatten in 2004 meerdere malen is uitgevallen en dat hij effectief in die periode slechts 16,5 uur per week heeft gewerkt, is voor de Raad dan ook geen grond om aan te nemen dat hij de geselecteerde functies conform de vastgestelde urenbeperking niet zou kunnen vervullen. In de bijlage bij zijn rapportage van 28 april 2009 heeft bezwaararbeidsdeskundige Politon opgemerkt dat de signalering in de SBC-code 111180 op het punt van deadlines/productiepieken niet in de weg staat aan de passendheid van deze functie voor appellant nu hier sprake is van een incidentele situatie (komt maandelijks voor). Gezien deze uitleg ziet de Raad in het gestelde door appellant geen grond om te twijfelen aan de passendheid van functies in deze SBC-code. In het aanvullend verweerschrift in eerste aanleg van 29 december 2009 is uiteengezet dat bij de items 5.5, 5.6 en 5.7 er geen sprake is van een verborgen beperking. De normaalwaarde voor deze activiteiten is tenminste vijf minuten achtereen. De betreffende toelichting (tot maximaal vijftien minuten) geeft aan dat overschrijding van de normaalwaarde mogelijk is zonder dat overleg hoeft te worden gevoerd met de (bezwaar)verzekeringsarts. De Raad kan zich geheel in deze uitleg vinden zodat ook deze grond niet kan slagen. Met betrekking tot de grond van appellant dat geen functies mogen worden geselecteerd die de urenbeperking van 30 uur per week te boven gaan, is ter zitting door het Uwv gesteld dat in veel van de geduide functies slechts 20 uur per week word gewerkt en dat bij het honoreren van deze grond voldoende functies overblijven die voldoen aan de voor appellant geldende urenbeperking en aan de eisen van het Schattingsbesluit, en dat in dat geval de klasse-indeling van appellant (klasse 65 tot 80%) niet wijzigt. Appellant heeft deze stelling niet bestreden, zodat hij bij bespreking van deze grond geen belang heeft.
4.5. De Raad concludeert tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4.6. Voor een veroordeling van een van de partijen in de proceskosten ziet de Raad geen grond.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.J. Simon en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.
(get.) L. van Eijndthoven.