ECLI:NL:CRVB:2012:BW6219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1438 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet verschijnen bij re-integratievoorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds juni 2003 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had hoger beroep ingesteld tegen de verlaging van haar bijstand met 50% voor de duur van één maand. Deze maatregel was opgelegd omdat appellante op 4 en 5 september 2008 niet was verschenen bij het Re-integratiebureau Alexander Calder (RAC), waar zij een re-integratietraject volgde. Het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse had de bijstandsverlaging vastgesteld op basis van het niet (tijdig) verschijnen van appellante, wat werd aangemerkt als een gedraging van de vierde categorie volgens de Verordening handhaving en maatregelen WWB 2007.

Tijdens de zitting op 3 april 2012 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. V.S. Waterval, medische informatie overgelegd en haar standpunt toegelicht. Appellante stelde dat haar psychische en sociale problemen, evenals praktische omstandigheden zoals een kapotte deurbel en het ontbreken van beltegoed, dringende redenen vormden om af te zien van de maatregel. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die de gestelde problemen onderbouwen en dat de gevolgen van het niet beschikken over beltegoed voor rekening van appellante komen. De Raad concludeerde dat het college op goede gronden geen aanleiding had gezien om de maatregel te matigen of af te zien van oplegging.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de opgelegde maatregel rechtmatig was en dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier R.L.G. Boot, en werd openbaar uitgesproken op 15 mei 2012.

Uitspraak

10/1438 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2010, 09/1410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse (college)
Datum uitspraak: 15 mei 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.S. Waterval, advocaat, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft appellante medische informatie overgelegd.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2012. Namens appellante is verschenen mr. Waterval. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. van der Pols.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds juni 2003 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Half april 2008 is appellante gestart met een re-integratietraject in het kader van Work First bij Re-integratiebureau Alexander Calder (RAC). Op 4 en 5 september 2008 is appellante niet verschenen bij RAC. Op 5 september 2008 is getracht een huisbezoek af te leggen, appellante was daarbij niet thuis of deed niet open. Vervolgens is een brief achtergelaten. Appellante heeft zich vervolgens op 5 september 2008 alsnog gemeld bij RAC.
1.3. Bij besluit van 30 september 2008 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 november 2008 voor de duur van één maand verlaagd met 50%. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante op 4 en 5 september 2008 niet is verschenen “op de plaats waar activiteiten plaatsvinden in het kader van Work First.”
1.4. Bij besluit van 7 april 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 september 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De voor appellante geldende verplichting om de re-integratievoorziening te volgen vloeit voort uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Het niet (tijdig) verschijnen op 4 en 5 september 2008 van appellante dient op grond van artikel 9, vierde lid, aanhef en onder b van de Verordening handhaving en maatregelen WWB 2007 (Verordening) te worden aangemerkt als een gedraging van de vierde categorie waarbij sprake is van het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling waarbij sprake is van een vergevorderd traject waaronder een voorziening in het kader van Work First. Ingevolge artikel 10, eerste lid, sub d, van de Verordening wordt bij een overtreding van de vierde categorie een maatregel opgelegd van vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.2. Ingevolge artikel 5, derde lid van de Verordening kan het college afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Appellante heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat zij vanwege haar psychische problemen de ernst van bepaalde situaties niet goed kan inschatten. Tevens heeft appellante fysieke en sociale problemen. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij niet beschikte over beltegoed zodat zij niet naar het college kon bellen om zich af te melden en was haar deurbel kapot waardoor zij niet heeft opengedaan voor haar klantmanager van Work First. Deze bijzondere omstandigheden zijn volgens appellante dringende redenen die het college aanleiding hadden moeten geven om af te zien van het opleggen van de maatregel dan wel voor het opleggen van een lagere maatregel. De Raad volgt appellante hierin niet. Over de gestelde medische problemen zijn geen medische gegevens overgelegd met betrekking tot de datum in geding. De sociale problemen, in het bijzonder de door appellante gestelde problemen met haar moeder waardoor zij de voordeur van haar woning niet durfde te openen, zijn niet nader onderbouwd. Voorts komen de gevolgen van het niet beschikken over beltegoed of een kapotte deurbel voor rekening en risico van appellante. De Raad voegt hieraan toe dat ook anderszins niet gebleken is dat appellante zich op 4 en 5 september 2008 niet tijdig had kunnen melden. Het college heeft op goede gronden geen aanleiding gezien om af te zien van het opleggen van een maatregel of de opgelegde maatregel te matigen.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2012.
(get.) A.B.J. van der Ham.
De griffier is buiten staat te ondertekenen.
HD