ECLI:NL:CRVB:2012:BW6219
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens niet verschijnen bij re-integratievoorziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds juni 2003 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had hoger beroep ingesteld tegen de verlaging van haar bijstand met 50% voor de duur van één maand. Deze maatregel was opgelegd omdat appellante op 4 en 5 september 2008 niet was verschenen bij het Re-integratiebureau Alexander Calder (RAC), waar zij een re-integratietraject volgde. Het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse had de bijstandsverlaging vastgesteld op basis van het niet (tijdig) verschijnen van appellante, wat werd aangemerkt als een gedraging van de vierde categorie volgens de Verordening handhaving en maatregelen WWB 2007.
Tijdens de zitting op 3 april 2012 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. V.S. Waterval, medische informatie overgelegd en haar standpunt toegelicht. Appellante stelde dat haar psychische en sociale problemen, evenals praktische omstandigheden zoals een kapotte deurbel en het ontbreken van beltegoed, dringende redenen vormden om af te zien van de maatregel. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die de gestelde problemen onderbouwen en dat de gevolgen van het niet beschikken over beltegoed voor rekening van appellante komen. De Raad concludeerde dat het college op goede gronden geen aanleiding had gezien om de maatregel te matigen of af te zien van oplegging.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de opgelegde maatregel rechtmatig was en dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier R.L.G. Boot, en werd openbaar uitgesproken op 15 mei 2012.