ECLI:NL:CRVB:2012:BW6000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2940 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake opschorting bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. Appellante, die sinds 2 februari 2007 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had hoger beroep ingesteld tegen de opschorting van haar bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Roermond had bij besluit van 14 april 2009 de bijstand van appellante opgeschort omdat zij niet had voldaan aan een verzoek om informatie over haar Marokkaanse bankrekening. Dit besluit was later in rechte onaantastbaar geworden.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen procesbelang meer had bij de beoordeling van haar hoger beroep, aangezien het besluit tot opschorting van de bijstand niet meer kon worden herzien. De gemachtigde van appellante kon ter zitting niet aangeven welk procesbelang er nog was, en er was ook geen ander rechtens te honoreren belang gebleken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat appellante het doel dat zij met het hoger beroep nastreefde, namelijk de voortzetting van de bijstand, niet kon bereiken.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de gevolgen van in rechte onaantastbare besluiten. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.F. Claessens en E.C.R. Schut als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

10/2940 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 april 2010, 09/1555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
Datum uitspraak 15 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Handring, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2012. Voor appellante is verschenen mr. M.J.M. van Vugt, kantoorgenoot van mr. Handring. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Ivanovic.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sinds 2 februari 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Bij brief van 27 maart 2009 heeft het college appellante verzocht om uiterlijk 9 april 2009 gegevens over haar Marokkaanse bankrekening over te leggen. Appellante heeft niet aan dit verzoek voldaan. Om die reden heeft het college bij besluit van 14 april 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 oktober 2009 (bestreden besluit), het recht op bijstand van appellante met ingang van 9 april 2009 opgeschort.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Allereerst moet worden beoordeeld of appellante voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Van de aanwezigheid van (voldoende) procesbelang dient te worden uitgegaan als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en aan het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
4.2. Het college heeft ter zitting van de Raad het volgende verklaard. Zoals aangekondigd ter zitting van de rechtbank, heeft het college na het opschortingsbesluit van 14 april 2009 een besluit tot intrekking van bijstand genomen met ingang van 9 maart 2009 en wel met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB (besluit 1). Daarnaast heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 2 februari 2007 tot 9 april 2009 ingetrokken en de kosten van bijstand over die periode van appellante teruggevorderd (besluit 2). De bezwaren van appellante tegen deze besluiten hebben het college ertoe gebracht besluit 1 te handhaven en besluit 2 te herroepen. Appellante heeft tegen het desbetreffende besluit op bezwaar geen beroep ingesteld. Besluit 1 is dus in rechte onaantastbaar geworden. Appellante heeft na de intrekking van haar bijstand niet opnieuw bijstand aangevraagd.
4.3. Gegeven het in rechte onaantastbaar geworden besluit 1, kan appellante het doel dat zij met dit hoger beroep kennelijk nastreeft, te weten de voortzetting van de bijstand vanaf 9 maart 2009, niet bereiken. Verder is niet gesteld of gebleken dat appellante schade heeft geleden als gevolg van het na bezwaar gehandhaafde besluit van 14 april 2009. Een voldoende procesbelang zou voorts nog gelegen kunnen zijn in een in bezwaar ingediend verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar, maar een dergelijk verzoek heeft appellante niet gedaan. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting van de Raad, desgevraagd, verklaard niet te weten welk procesbelang van appellante thans nog heeft. Ook overigens is niet van enig in aanmerking te nemen en/of rechtens te honoreren belang gebleken.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.F. Claessens en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2012.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) V.C. Hartkamp.
HD