ECLI:NL:CRVB:2012:BW5998
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- W.F. Claessens
- E.C.R. Schut
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de wijziging van arbeidsverplichtingen en de zorgvuldigheid van medische rapportages in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de appellant, die sinds geruime tijd bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), zijn bezwaren tegen de wijziging van zijn arbeidsverplichtingen aanvoert. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2012 uitspraak gedaan. De appellant heeft verschillende medische (her)keuringen ondergaan en was tot februari 2008 volledig arbeidsongeschikt. In 2009 heeft Achmea Vitale, op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. De rapportages van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige gaven aan dat de appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, voor dertig uur per week belastbaar was voor werk, maar dat er een urenbeperking van tien uur per week aangewezen was. Het college heeft vervolgens de arbeidsverplichtingen van de appellant gewijzigd, wat leidde tot het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard en het bezwaar tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er onvoldoende aandacht is besteed aan zijn psychische gesteldheid. De Raad heeft deze beroepsgronden verworpen, oordelend dat de rapportage wel degelijk zorgvuldig was en dat de appellant geen objectieve medische gegevens heeft ingebracht die de bevindingen van de rapportage ondermijnen.
De Raad heeft ook geoordeeld dat de discrepantie tussen de adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige niet tot nadelige gevolgen heeft geleid voor de appellant, aangezien de arbeidsverplichting voor de appellant is vastgesteld op tien uur per week, wat minder is dan de door de bedrijfsarts geadviseerde dertig uur. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen.