ECLI:NL:CRVB:2012:BW5996
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en terugvordering wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de terugvordering van bijstandsuitkeringen van appellanten, die sinds 1 januari 1999 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een onderzoek door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling - Sociale Zaken en Werkgelegenheid Utrecht, dat heeft aangetoond dat appellanten gedurende hun uitkeringsperiode 29 voertuigen op hun naam hebben laten registreren, vaak voor korte tijd. Dit leidde tot de conclusie dat er vermoedelijk transacties met deze voertuigen hebben plaatsgevonden, wat niet gemeld is door appellanten. Hierdoor hebben zij hun inlichtingenverplichting geschonden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van hun bijstand.
De Raad heeft vastgesteld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht op bijstand hadden gedurende de maanden waarin de transacties plaatsvonden. De stelling van appellant dat hij zijn broer hielp door twee auto’s op zijn naam te zetten, werd door de Raad niet geloofd, vooral omdat de verklaring van de broer achteraf was opgesteld en niet overeenkwam met andere verklaringen. De Raad concludeert dat de schending van de inlichtingenverplichting leidt tot de bevestiging van de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten. De uitspraak van de rechtbank is in stand gehouden, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.