10/5467 ZW + 10/6182 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 augustus 2010, 10/155 (aangevallen uitspraak 1) en 13 oktober 2010, 10/1249 (aangevallen uitspraak 2)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 16 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Tadema, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 4 april 2012. Voor appellant is mr. Tadema verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als vleestrimmer toen hij in september 2001 voor die werkzaamheden uitviel wegens chronische hoofdpijn klachten. Op grond van die klachten is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 4 november 2005 is de WAO-uitkering met ingang van 5 januari 2006 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 15%. Hierbij is overwogen dat appellant met inachtneming van de voor hem geldende beperkingen, die zijn vastgelegd in een kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (kFML), geschikt wordt geacht voor een vijftal passende voorbeeldfuncties. Het door appellant daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 april 2006 ongegrond verklaard.
1.2. Op 3 september 2008 heeft appellant zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidwet (WW) ontving, ziek gemeld in verband met migraineklachten en psychische klachten vanwege problemen in de privé situatie. Na medisch onderzoek op 1 oktober 2009 is appellant hersteld verklaard voor zijn arbeid. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 2 oktober 2009 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 9 oktober 2009 geen recht meer had op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3. Bij besluit van 23 december 2009 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 oktober 2009, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 11 december 2009, ongegrond verklaard.
1.4. Op 27 januari 2010 heeft appellant zich vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering ontving opnieuw ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Na medisch onderzoek op 17 maart 2010 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat sprake is van een ongewijzigde medische situatie. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van gelijke datum geweigerd om appellant met ingang van 27 januari 2010 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de ZW.
1.5. Bij besluit van 16 juni 2010 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 maart 2010, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van eveneens 16 juni 2010, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. In beide zaken was de rechtbank van oordeel dat de gedingstukken van medische aard geen aanleiding geven om aan de juistheid van de conclusies van de bezwaarverzekeringsartsen te twijfelen. Volgens de rechtbank is sprake geweest van volledige en zorgvuldige onderzoeken en heeft appellant geen medische informatie ingebracht waaruit het tegendeel blijkt. De rechtbank had dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
3. In hoger beroep heeft appellant het standpunt herhaald dat hij vanwege zijn migraine niet in staat is om welke werkzaamheden dan ook te verrichten. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant een ongedateerde brief van een neuroloog ingebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de WAO. Zoals al vaker is beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2. Ten aanzien van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank terecht overwogen dat er onvoldoende aanleiding is om het medische onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. Daarbij is van belang dat de primaire verzekeringsarts appellant heeft onderzocht alsmede inlichtingen heeft ingewonnen bij de huisarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft, naast dossieronderzoek, appellant zelf uitgebreid op het spreekuur gezien. Daarbij is aandacht gegeven aan verkregen informatie van de behandelende sector.
4.3. Ook met betrekking tot bestreden besluit 2 is geen aanleiding te twijfelen aan de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellant op het spreekuur gezien. Daarbij is afgezien van het opvragen van inlichtingen van de behandelende sector, omdat de behandelende psychiater al recent inlichtingen had verstrekt en appellant niet meer bij de neuroloog was geweest. De neuroloog heeft geen andere onderzoeken verricht. Voorts heeft appellant aangegeven dat zijn klachten niet zijn veranderd. De bezwaarverzekeringsarts wordt in haar conclusie gevolgd dat geen sprake is van een toegenomen arbeidsongeschiktheid op of na de datum in geding van 27 januari 2010.
4.4. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt onvoldoende reden gevonden om de onderzoeksbevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen in twijfel te trekken. De beschikbare medische gegevens bieden geen grond om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant op de data hier in geding, 9 oktober 2009 en 27 januari 2010, is afgenomen ten opzichte van zijn belastbaarheid zoals weergegeven in de kFML van 9 december 2004. Appellant moet dus in staat worden geacht ten minste één van de functies van sorteerder (sbc-code 111340), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), medewerker textielindustrie (sbc-code 271140), productiemedewerker metaal/elektro-industrie (sbc-code 111171) en productiemedewerker papier, karton (sbc-code 111174) te verrichten. Aan de in hoger beroep ingebrachte, ongedateerde brief van een anonieme neuroloog wordt reeds om die reden niet het gewicht toegekend dat appellant eraan toegekend wenst te zien. Bovendien betekent de bij appellant gestelde diagnose migraine niet dat door het Uwv onvoldoende rekening zou zijn gehouden met zijn hoofdpijnklachten.
5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken 1 en 2 moeten worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H. Bolt en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.