[appellante], wonende te [woonplaats], Turkije (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2010, 08/4170 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 11 mei 2012
Namens appellante heeft mr. C.A. Madern, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 januari 2011 heeft de Svb geantwoord op vragen van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2012. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1.1. Bij besluit van 10 juni 2003, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 22 juli 2004, heeft de Svb geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een uitkering in het kader van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Daarbij heeft de Svb overwogen dat de echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden, op 10 april 2002, niet verzekerd was voor de ANW. Evenmin was hij op die dag verzekerd voor de Turkse wetgeving, zodat ook niet op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid tot een (pro rata) ANW-uitkering besloten kan worden.
1.2. Het besluit van 22 juli 2004 is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 11 juli 2007 vernietigd. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de Svb uit de door het Turkse verbindingsorgaan ingezonden stukken ten onrechte heeft opgemaakt dat de echtgenoot op 10 april 2002 niet in Turkije verzekerd was. De vraag naar de verzekering op de dag van overlijden was door dat orgaan niet ingevuld.
1.3. Bij een nieuwe beslissing op bezwaar van 2 oktober 2007 heeft de Svb opnieuw geweigerd aan appellante een ANW-uitkering toe te kennen. Uit de nader ingezonden gegevens van het Turkse orgaan SSK is gebleken dat de echtgenoot van appellante tot 31 maart 2002 vrijwillig verzekerd was voor de Turkse wetgeving. Hij was dus niet verzekerd op de dag van zijn overlijden.
2. De rechtbank heeft het beroep in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar echtgenoot in maart 2002 in het ziekenhuis is opgenomen en daar op 10 april 2002 is overleden. Hij was in Turkije lange tijd vrijwillig verzekerd voor de nabestaandenwetgeving; de premies hiervoor werden achteraf opgelegd en betaald. Waarschijnlijk zijn de premies voor april niet meer opgelegd omdat haar echtgenoot begin april is overleden; dat wil niet zeggen dat daarmee de vrijwillige verzekering is geëindigd per 31 maart 2002. Daarnaast is aan haar een Turkse nabestaandenuitkering toegekend. De conclusie moet dan ook zijn dat haar echtgenoot wel verzekerd was ten tijde van zijn overlijden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Niet in geding is dat appellante alleen in aanmerking kan komen voor een ANW-uitkering als haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden verzekerd was voor de Turkse wetgeving. Uit de door de SSK ingezonden formulieren TH 203 en TH 205 blijkt dat de echtgenoot niet verzekerd was op 10 april 2002. Appellante heeft haar stelling dat vanwege het overlijden van haar echtgenoot begin april 2002 de premies voor die maand niet meer zijn opgelegd, niet met bewijzen onderbouwd. Evenmin is gebleken dat appellante de mogelijkheid heeft onderzocht alsnog de premies voor april 2002 te voldoen aan de SSK.
4.2. Uit het feit dat aan appellante alsnog een Turkse nabestaandenuitkering is verstrekt, kan niet de conclusie worden getrokken dat de echtgenoot verzekerd was voor de Turkse wetgeving op 10 april 2002. Zoals desgevraagd door de Svb nader is uiteengezet, geldt voor het recht op een Turkse nabestaandenuitkering niet de eis van actieve verzekering bij overlijden, maar is er een opbouwstelsel van kracht. Nu uit de informatie van de SSK blijkt dat de echtgenoot geruime tijd verplicht dan wel vrijwillig verzekerd is geweest in Turkije, heeft dit waarschijnlijk geleid tot toekenning van een nabestaandenuitkering aan appellante.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2012.
(get.) M.M. van der Kade.