[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 september 2010, 08/2206 en 08/2238 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 11 mei 2012
Namens appellant heeft mr. A.C. Vingerling, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2012. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.J. Coxon, kantoorgenoot van voornoemde gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.
1.1. Appellant ontving kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten behoeve van zijn zoon [A.], geboren [in] 1990. [A.] heeft tijdens het studiejaar 2006-2007 voltijds onderwijs genoten aan het ROC Midden Nederland te Nieuwegein. In november 2007 heeft de Svb van de Informatie Beheergroep vernomen dat [A.] met ingang van het studiejaar 2007-2008 de beroepsbegeleidende leerweg voor autotechniek is gaan volgen. [A.] heeft geen stageplaats gevonden, waardoor hij maar één dag per week onderwijs heeft gevolgd. Op 17 januari 2008 heeft [A.] zich als werkzoekende ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).
1.2. Bij besluit van 10 januari 2008 heeft de Svb geweigerd vanaf het vierde kwartaal van 2007 kinderbijslag aan appellant toe te kennen ten behoeve van [A.], op de grond dat hij niet als onderwijsvolgend of als werkloos in de zin van de AKW kan worden aangemerkt.
1.3. Bij besluit van eveneens 10 januari 2008 heeft de Svb appellant een waarschuwing gegeven, omdat hij de wijziging dat zijn zoon vanaf september 2007 een andere opleiding is gaan volgen niet binnen vier weken heeft gemeld.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 20 juni 2008 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de weigering van kinderbijslag ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat [A.] vanaf het vierde kwartaal van 2007 niet als onderwijsvolgend kan worden aangemerkt, nu hij door het ontbreken van een stageplaats lessen in verband met een beroepsopleiding volgde gedurende minder dan 213 klokuren per kwartaal en per jaar minder dan 1600 uur bezig was met zijn opleiding. [A.] was op de in geding zijnde peildata niet als werkzoekende ingeschreven bij het CWI, waardoor hij evenmin als werkloos in de zin van de AKW kan worden aangemerkt.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van eveneens 20 juni 2008 is het bezwaar tegen het waarschuwingsbesluit ongegrond verklaard, omdat appellant de verandering in tijdsbesteding van [A.] niet tijdig aan de Svb heeft gemeld.
2. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
3. Appellant is uitsluitend in hoger beroep gekomen tegen de weigering van de kinderbijslag. Aangevoerd is dat [A.] veel moeite had een stageplaats te vinden en hij daardoor niet het aantal vereiste klokuren aan onderwijs heeft gevolgd. Verder zou sprake zijn van strijd met het in artikel 28 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) vervatte recht op onderwijs en van een verboden onderscheid tussen werkzoekende minderjarigen en minderjarigen die in het kader van studie stagezoekend zijn.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Vooropgesteld wordt dat in hoger beroep tussen partijen de opgelegde waarschuwing niet in geschil is. Uitsluitend is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellant over het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 geen recht heeft op kinderbijslag voor [A.]. Nu niet is betwist dat [A.] op 1 oktober 2007 en 1 januari 2008 niet als werkzoekende stond ingeschreven bij het CWI, zodat hij niet als werkloos in de zin van de AKW kan worden aangemerkt, spitst het geschil zich toe op de vraag of [A.] op de peildata van deze kwartalen als onderwijsvolgend in de zin van de AKW kan worden aangemerkt.
4.3. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de AKW, in samenhang met de Regeling Klokuren (Regeling van 28 september 1998, Stcrt. 185) kan voor [A.], over de in geschil zijnde kwartalen, alleen recht op kinderbijslag bestaan als hij in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgde gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, dan wel sprake was van een studiebelasting van ten minste 1600 uur per jaar.
4.4. Op grond van de ingevulde schoolverklaring en het rapport klantcontact van 8 januari 2008 kan worden vastgesteld dat [A.] op de peildatum van het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 één dag per week naar school is gegaan en voor de overige vier dagen geen stageplaats heeft kunnen bemachtigen. [A.] heeft hierdoor niet voldaan aan het vereiste dat hij gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal aan onderwijs heeft gevolgd, dan wel dat sprake is geweest van een studiebelasting van ten minste 1600 uur per jaar. De reden waarom het [A.] niet is gelukt om een stageplaats te vinden, kan in dit verband geen rol spelen. Gezien het vorenstaande kan [A.] over het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 niet als onderwijsvolgend in de zin van artikel 7 van de AKW worden aangemerkt en is over voornoemde kwartalen terecht kinderbijslag geweigerd voor hem.
4.5. Nu [A.] over het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 daadwerkelijk onderwijs heeft genoten, kan niet worden gezegd dat sprake is van een situatie dat de toegang tot het onderwijs door het ontbreken van financiële middelen niet was gewaarborgd. Daargelaten de vaststelling dat het IVRK zich richt tot de overheid en appellant daarop niet rechtstreeks een beroep kan doen, kan worden vastgesteld dat met de weigering van de kinderbijslag over de in geschil zijnde kwartalen in het geval van appellant dan ook geen inbreuk is gemaakt op de bescherming die artikel 28 IVRK beoogt te bieden.
4.6. Tot slot is betoogd dat sprake is van een verboden onderscheid tussen werkzoekende minderjarigen en minderjarigen die in het kader van studie een stageplaats zoeken. In dat verband kan worden opgemerkt dat geen sprake is van een onderscheid tussen de hiervoor genoemde groepen, aangezien zowel ten behoeve van de werkzoekende minderjarigen als ten behoeve van de minderjarigen die in het kader van hun studie een stageplaats zoeken, recht bestaat op kinderbijslag wanneer aan de voorwaarden van artikel 7 AKW is voldaan.
4.7. Uit 4.3 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2012.
(get.) M.M. van der Kade.