ECLI:NL:CRVB:2012:BW5509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6418 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en re-integratie van ambtenaar in het kader van opheffing van de functie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in dienst was als toezichthouder bij de gemeente Ede. Appellant was werkzaam in het kader van het Besluit in- en doorstroombanen en kreeg de status van herplaatsingskandidaat na de aankondiging van de stopzetting van de subsidie voor deze banen. Na een re-integratietraject en een loopbaantraject, werd appellant op 15 oktober 2007 eervol ontslagen wegens opheffing van zijn functie. Dit ontslag werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak vernietigd, omdat het college onvoldoende had gedaan om appellant te herplaatsen.

Het college heeft vervolgens een nieuw ontslagbesluit genomen op 15 april 2009, waarbij appellant opnieuw werd ontslagen. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak ook vernietigd, omdat het college te snel had afgezien van herplaatsingsinspanningen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college appellant in de gelegenheid had kunnen stellen om opleidingen te volgen, maar dat het college dit had gedaan door het opnemen van opleidingsmogelijkheden in het re-integratieplan.

De Raad concludeert dat het college zich aan de wettelijke bepalingen heeft gehouden en dat er geen grond is voor het oordeel dat het college niet aan de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft voldaan. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

10/6418 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 oktober 2010, 09/4985 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede (college)
Datum uitspraak: 10 mei 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Kroesbergen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kroesbergen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.C. Balke, E.A.H. Lucas en J.J. Anbergen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is vanaf 1 juni 2002 binnen de gemeente Ede werkzaam geweest als toezichthouder. Deze functie is gecreëerd met toepassing van het Besluit in- en doorstroombanen (I/D-banen). Vooruitlopend op de stopzetting van de subsidie voor I/D-banen per 1 juli 2007 heeft appellant de status van herplaatsingskandidaat gekregen en is hem, evenals de overige I/D-medewerkers, een re-integratietraject aangeboden. Na afloop van dat re-integratietraject is appellant een loopbaantraject aangeboden bij het Loopbaancentrum.
1.2. Het bezwaar van appellant tegen de opheffing van zijn functie is bij besluit van 14 maart 2007 ongegrond verklaard. Bij besluit van 11 juli 2007 is appellant met ingang van 15 oktober 2007 eervol ontslagen wegens opheffing van zijn betrekking, onder toepassing van het op dat moment geldende artikel 8:4 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten en de Uitwerkingsregeling voor de gemeente Ede (CAR/UWR). Het college heeft na bezwaar van appellant het ontslag gehandhaafd bij besluit van 9 januari 2008.
1.3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het gehandhaafde ontslagbesluit. De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 november 2008 (uitspraak 1), voor zover van belang, het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het ontslagbesluit van 11 juli 2007 herroepen. Volgens de rechtbank heeft het college te snel afgezien van verdere herplaatsingsinspanningen omdat het college appellant in de gelegenheid had kunnen stellen tot het volgen van de vereiste opleidingen en cursussen. Het college heeft na overleg met appellant en zijn advocaat besloten om het ontslagtraject in te gaan, om appellant een belastbaarheidsonderzoek te laten ondergaan in verband met zijn gezondheidsklachten en om een re-integratietraject in te gaan waarbij naar passende functies wordt gekeken zowel intern binnen de gemeente Ede als extern. Het college heeft Connecting2U ingeschakeld voor de begeleiding. Appellant kon bij Connecting2U inbrengen aan welke scholing hij behoefte heeft.
1.4. Bij besluit van 15 april 2009 heeft het college appellant met toepassing van artikel 8:3, eerste lid, van de CAR/UWR, zoals dat artikellid met ingang van 1 juli 2008 luidt, ontslagen wegens opheffing van zijn betrekking. Met inachtneming van een re-integratiefase van 11 maanden is de ontslagdatum bepaald op 1 april 2010. Het college heeft op 20 mei 2009 het voor appellant geldende re-integratieplan vastgesteld, nadat appellant in de gelegenheid was gesteld op het concept re-integratieplan te reageren. Tegen het vastgestelde re-integratieplan is geen bezwaar gemaakt. Het college heeft na bezwaar van appellant bij besluit van 29 oktober 2009 (bestreden besluit) het ontslag gehandhaafd. Na advies van de toetsingscommissie als bedoeld in artikel 24:1:6:3 van de CAR/UWR heeft het college appellant bij brief van 16 maart 2010 laten weten dat het bij besluit van 15 april 2009 per 1 april 2010 gegeven ontslag zal worden geëffectueerd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank stelde voorop dat de vraag of het college zich voldoende heeft ingespannen om appellant te herplaatsen met ingang van 1 juli 2008 geen rol meer speelt bij de beoordeling of het college bevoegd was om appellant op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWR ontslag te verlenen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat er in de periode vanaf uitspraak 1 tot het nemen van het ontslagbesluit van 15 april 2009 geen passende functies voor appellant waren.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellant erkent dat sprake is van wijziging van de toepasselijke regelgeving per 1 juli 2008. Volgens appellant had het college eerst de fouten uit het verleden moeten rechtzetten alvorens een ontslagbesluit te nemen.
3.2. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting verklaard dat hij in de eerste plaats een oordeel wil over de re-integratieactiveiten van het college in de periode tussen uitspraak 1 en het ontslagbesluit van 15 april 2009 en in het verlengde daarvan een antwoord op de vraag of de betreffende bepalingen van de CAR/UWR zoals die luidden per 1 juli 2008 in het geval van appellant wel onverkort kunnen worden toegepast. De Raad beperkt zich tot dit geschilpunt.
3.3. Door de herroeping van het ontslag bij de onbetwiste uitspraak 1 is het dienstverband van appellant met terugwerkende kracht per 17 oktober 2007 hersteld. In de tijd tussen het ontslag en de herroeping van het ontslag zijn per 1 juli 2008 de bepalingen in de CAR/UWR gewijzigd die betrekking hebben op re-integratie bij ontslag op grond van onder meer opheffing van de betrekking, zoals neergelegd in artikel 8:3 van de CAR/UWR. Bij het ontbreken van overgangsrecht zijn de bepalingen van de CAR/UWR zoals die sinds 1 juli 2008 luiden van toepassing.
3.4. De ambtenaar die wordt ontslagen met toepassing van artikel 8:3 van de CAR/UWR heeft op grond van artikel 10d:5 van de CAR/UWR recht op een re-integratiefase die, afhankelijk van de duur van het dienstverband 7, 11 of 15 maanden duurt. De re-integratiefase begint met een ontslagbesluit en gaat in op de eerste werkdag na verzending of overhandiging van het ontslagbesluit. Op grond van artikel 10d:9 van de CAR/UWR stelt het college zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een maand na aanvang van de re-integratiefase een re-integratieplan op. Artikel 10d:7 voorziet in de mogelijkheid tot verlenging van de re-integratiefase wanneer het college zich tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het re-integratieplan.
3.5. In het geval van appellant heeft het college voor appellant de duur van de re-integratiefase gelet op de duur van het dienstverband terecht vastgesteld op 11 maanden.
3.6. In uitspraak 1 heeft de rechtbank overwogen dat het college appellant in de gelegenheid had kunnen stellen tot het volgen van opleidingen en cursussen om een functie op vmbo-niveau te kunnen vervullen. Het college heeft hieraan voldaan door in het hier niet ter beoordeling staande vastgestelde re-integratieplan op te nemen dat het volgen van een opleiding één van de re-integratieactiviteiten is. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het college geen gevolg heeft gegeven aan uitspraak 1, nog daargelaten dat het gevolg geven aan uitspraak 1 eigenlijk alleen hoefde te bestaan uit het herstellen van het dienstverband. De rechtbank heeft namelijk door ook het ontslagbesluit van 11 juli 2007 te herroepen zelf in de zaak voorzien.
3.7. Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Tot slot is er geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD