1. Betrokkene is van 19 december 2009 tot aan haar overlijden op 2 april 2011 opgenomen geweest in een verpleeghuis. Aanvankelijk was dat op grond van de indicatie ZZP09, maar met ingang van 16 maart 2010 is deze gewijzigd in ZZP06.
2. Bij besluiten van 3 februari 2010 heeft het Cak aan betrokkene de lage eigen bijdrage opgelegd voor de periode van 19 december 2009 tot en met 31 december 2010. Bij besluit van 4 januari 2011 heeft het Cak aan betrokkene de lage eigen bijdrage opgelegd voor de periode vanaf 1 januari 2011.
3. Bij besluiten van 12 en 16 mei 2011 heeft het Cak over de periode van 16 maart 2010 tot en met 2 april 2011 de hoge eigen bijdrage opgelegd. Bij besluit van 21 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Cak het bezwaar tegen de besluiten van 12 en 16 mei 2011 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep van de erven tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de besluiten van 12 en 16 mei 2011 herroepen. De rechtbank is van oordeel dat door de vaststelling van de eigen bijdrage met terugwerkende kracht in het onderhavige geval de rechtszekerheid is geschonden. Hierbij is van belang dat de erven geen rekening hadden kunnen of moeten houden met een wijziging van de eerder vastgestelde lage eigen bijdrage voor de in geding zijnde periode. In de besluiten van 3 februari 2010 en 4 januari 2011 is aangegeven dat dit definitieve besluiten betreffen. Voorts hebben de erven herhaaldelijk bij het Cak navraag gedaan naar de juistheid van de vastgestelde eigen bijdragen. Telkens is hen meegedeeld dat de eigen bijdragen juist waren vastgesteld. Het Cak heeft dit niet weersproken.
5. Het Cak heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
6. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt haar overwegingen tot de zijne.
7. De Raad voegt hier, naar aanleiding van het hoger beroep, nog aan toe dat de door het Cak aangehaalde brochure “Eigen bijdrage Zorg met Verblijf” niet redengevend kan zijn voor de stelling dat in het onderhavige geval de rechtszekerheid niet zou zijn geschonden. Uit deze brochure blijkt niet dat vastgestelde eigen bijdragen altijd kunnen worden gecorrigeerd. In de brochure is wel aandacht voor de mogelijkheid tot wijziging van de eigen bijdrage indien sprake is van gewijzigde inkomensgegevens, maar daarvan was in dit geval geen sprake.
8. Het Cak heeft voorts in hoger beroep weersproken dat telefonisch aan de erven zou zijn meegedeeld dat de eigen bijdragen juist waren vastgesteld. Deze weerspreking wordt echter weerlegd door het door het Cak naar voren gebrachte gegeven dat in het systeem van het Cak vermeld heeft gestaan dat de eigen bijdrage gebaseerd was op de indicatie ZZP09, waarbij, zoals Cak ter zitting heeft verklaard, een lage eigen bijdrage hoort. De Raad acht het, gelet hierop, niet ongeloofwaardig dat de erven te horen hebben gekregen dat de eigen bijdragen juist waren vastgesteld en dat de erven zich geen zorgen hoefden te maken.
9. De Raad acht ten slotte van belang dat het Cak er om systeemtechnische redenen ruim een jaar voor nodig heeft gehad om te komen tot een correctie van de eigen bijdrage. Immers reeds op 6 april 2010 was het Cak door het Zorgkantoor geïnformeerd over de wijziging van de indicatie.
10. Wat verder naar voren is gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
11. Hieruit vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
12. Het Cak wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de erven in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 88,-- voor verletkosten en op € 39,50 voor reiskosten.
13. Het dictum van de uitspraak luidt als volgt. De Centrale Raad van Beroep:
a. bevestigt de aangevallen uitspraak;
b. veroordeelt het Cak in de kosten van de erven tot een bedrag van € 127,50;
c. bepaalt dat van het Cak een griffierecht van € 454,-- wordt geheven.