ECLI:NL:CRVB:2012:BW4820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6952 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WAO-uitkering na intrekking wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die eerder een uitkering ontving maar deze in 2005 zag intrekken omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft in 2010 opnieuw een aanvraag ingediend, stellende dat zijn gezondheid sinds de intrekking ernstig was verslechterd. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen relevante toename van beperkingen was ten opzichte van de situatie in 2005. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om het oordeel van de verzekeringsartsen te betwisten. De Raad heeft de rapportages van de verzekeringsartsen en bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen en vastgesteld dat er geen nieuwe medische feiten zijn die een andere beoordeling rechtvaardigen. De Raad heeft ook het rapport van B&L Arbeids- en Organisatie Psychologen, dat door appellant was ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt, niet als voldoende overtuigend beschouwd om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen.

Uiteindelijk heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 4 mei 2012.

Uitspraak

11/6952 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 oktober 2011, 11/483 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bovenkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant is op 18 mei 2000 wegens rugklachten en psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als montagemedewerker bij een bedrijf dat actief is op het gebied van kantoormeubelen. Aan appellant is een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 10 oktober 2005 is deze uitkering ingetrokken, omdat appellant per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.3. Appellant heeft zich op 16 mei 2010 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) tot het Uwv gewend en aangegeven dat zijn gezondheid sinds 10 oktober 2005 ernstig is verslechterd en dat hij vanwege zijn klachten niet meer kan werken. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant gewezen op een rapportage van B&L Arbeids- en Organisatie Psychologen (B&L) van 22 januari 2010.
1.4. Bij besluit van 20 oktober 2010 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen omdat na onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van wijziging van de belastbaarheid van appellant vergeleken met de situatie op 10 oktober 2005.
1.5. Bij beslissing van 22 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. In dit geding moet beoordeeld worden of het Uwv terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a van de WAO.
3. De rechtbank heeft dienaangaande - kort samengevat - overwogen dat er op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding is te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de voor appellant door de verzekeringsartsen eerder vastgestelde beperkingen.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte het medische beeld uit 2001 mede ten grondslag heeft gelegd aan de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 10 oktober 2005. Evenals in beroep heeft appellant betoogd dat met het rapport van B&L is aangetoond dat hij verdergaande beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2005 zijn opgenomen, in het bijzonder in de rubriek persoonlijk functioneren. Naar zijn mening is het onderzoek voorts onvoldoende zorgvuldig geweest omdat de verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie hebben opgevraagd bij B&L.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De WAO-uitkering van appellant is ingetrokken met ingang van 10 oktober 2005. In artikel 43a, eerste lid, van de WAO is bepaald dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra de arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, indien binnen vijf jaar na de datum van intrekking (dus in dit geval voor 10 oktober 2010) sprake is van arbeidsongeschiktheid en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten.
5.2.1. Evenals de rechtbank heeft ook de Raad, gelet op het geheel van de omtrent appellant beschikbare gegevens zoals deze naar voren komen uit de rapportage van de verzekeringsartsen A.J.E.M. Leurs en L.H.W. Sabel van 18 oktober 2010 en de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp van 21 februari 2011, geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen voor onjuist te houden dat geen sprake is van een relevante toename van de beperkingen van appellant.
5.2.2. De bezwaarverzekeringsarts Waasdorp heeft in zijn rapportage van 21 februari 2011 weliswaar aangegeven dat uit de beschikbare gegevens geen wezenlijk ander beeld naar voren komt dan al bekend was in 2001, maar heeft tevens uiteengezet dat onder meer vanwege adequaat uitgevoerde psychologische testonderzoeken een betere beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant heeft kunnen plaatsvinden. Voorts heeft hij expliciet aangegeven dat in de periode vanaf 2005 tot heden geen nieuwe medische feiten en/of omstandigheden naar voren komen die een wezenlijk andere visie op de mogelijkheden en beperkingen van appellant rechtvaardigen.
5.2.3. De Raad ziet, evenals de rechtbank, in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen voor onjuist te houden dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen in de periode van 10 oktober 2005 tot 10 oktober 2010. In het wederom in hoger beroep door appellant aangehaalde rapport van B&L ziet de Raad geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen. In het rapport is een verslag opgenomen van een psychologische screening, uitgevoerd in opdracht van de gemeente. Dat de gemeente uit het rapport heeft afgeleid dat appellant niet in staat kan worden geacht tot het verrichten van reguliere arbeid betekent niet dat beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv niet tot een andere conclusie kan leiden. Het rapport bevat geen objectieve medische gegevens die voor de Raad een reden zouden kunnen vormen om aan de juistheid van de vastgestelde mogelijkheden en beperkingen van appellant te twijfelen.
6. Uit hetgeen onder 5.2.1 tot en met 5.2.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
GdJ