[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2011, 11/941 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 1 mei 2012
Namens appellant heeft mr. F. Verkerk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 20 maart 2012, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, afkomstig uit Pakistan, ontvangt sinds 12 september 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Op 13 oktober 2010 heeft appellant aan zijn klantmanager verzocht om toestemming voor het volgen van twee cursussen met behoud van uitkering. Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft het college appellant de gevraagde toestemming verleend. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, voor zover niet in dat besluit is vermeld dat de kosten van die cursussen door de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) zullen worden vergoed.
1.3. Bij besluit van 6 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 oktober 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit berust op het standpunt van het college dat appellant met betrekking tot de vergoeding van de cursuskosten geen aanvraag heeft ingediend en ook niet ondubbelzinnig duidelijk heeft gemaakt dat hij voor vergoeding van de cursuskosten in aanmerking wenste te komen. Er is volgens het college dan ook geen voor bezwaar vatbaar besluit genomen over de betreffende kosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vaststaat dat appellant geen schriftelijke aanvraag heeft ingediend voor vergoeding van de kosten van de twee cursussen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er evenmin aanknopingspunten zijn dat appellant in het gesprek dat hij op 13 oktober 2010 met zijn klantmanager had, heeft verzocht om vergoeding van die kosten. In het verslag van dat gesprek, opgenomen in het Rapportageoverzicht RAAK, staat vermeld dat appellant zich al voor de cursussen had ingeschreven en dat hij deze zelf zou betalen van geleend geld. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat daaruit kan worden opgemaakt dat appellant niet om bijstand in de cursuskosten heeft gevraagd. De beroepsgrond van appellant dat door de DWI de indruk is gewekt dat de kosten voor de cursussen door de DWI zouden worden vergoed, treft daarom geen doel.
4.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat het evident is dat het vragen om toestemming voor het volgen van een cursus ook de aanvraag tot vergoeding van de kosten impliceert. Deze beroepsgrond treft evenmin doel. Om in aanmerking te kunnen komen voor vergoeding van dergelijke kosten moet een afzonderlijke aanvraag worden ingediend. Daarvan is, zoals al in 4.1 is vastgesteld, geen sprake.
4.3. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 oktober 2010 is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.4. Uit het onder 4.1, 4.2 en 4.3 overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2012.
(get.) A.B.J. van der Ham.