ECLI:NL:CRVB:2012:BW4684
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na hersteldverklaring
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 24 oktober 2008 ziek meldde met pijnklachten en duizeligheid, had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had op basis van medische onderzoeken geconcludeerd dat appellant per 30 november 2009 weer in staat was om zijn eigen werk te verrichten. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank Breda had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen zwaarder waren dan door de verzekeringsarts was aangenomen en dat onafhankelijk onderzoek noodzakelijk was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en de medische gegevens.
De Raad concludeerde dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellant onderzocht, informatie opgevraagd bij zijn huisarts en een arbeidsdeskundige ingeschakeld. De Raad oordeelde dat er geen objectieve medische beperkingen waren die het verrichten van de eigen arbeid belemmerden. De klachten van appellant werden als aspecifiek en met een sterk psychogene component gekarakteriseerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht meer had op een ZW-uitkering. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.