ECLI:NL:CRVB:2012:BW4666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4088 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen betaalspecificaties in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. Appellante, vertegenwoordigd door drs. C. Atema, had bezwaar gemaakt tegen de betaalspecificaties van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betaalspecificaties volgens hen niet gericht waren op rechtsgevolg en derhalve geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren. De rechtbank heeft dit oordeel bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep van appellante.

De Raad overweegt dat er eerder een besluit is genomen op 14 juli 2009, waarin de uitkeringsrechten van appellante zijn vastgesteld. De daaropvolgende betalingen, zoals weergegeven in de betaalspecificaties, zijn herhalingen van dit eerdere besluit en zijn niet gericht op enig nieuw rechtsgevolg. De Raad stelt vast dat de rechtmatigheid van het eerder genomen besluit niet bij elke betaling opnieuw kan worden aangevochten. De Raad bevestigt dat de betaalspecificaties geen besluiten zijn in de zin van de Awb, en dat het Uwv de bezwaren van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De Raad merkt op dat appellante belang heeft bij een oordeel over de betaalspecificaties in het kader van een mogelijke WAO-uitkering, maar dat dit niet relevant is voor de huidige procedure. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier.

Uitspraak

10/4088 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 juli 2010, 09/2958 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 2 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft drs. C. Atema hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 april 2012. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2. Bij besluit van 14 juli 2009 is aan appellante met ingang van 15 juli 2009 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend, gebaseerd op een dagloon van € 69,44. Appellante heeft - voor zover hier van belang - bezwaar gemaakt tegen de betaalspecificaties van 19 oktober 2009, 26 oktober 2009 en 2 november 2009.
1.3. Bij besluit van 23 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de betaalspecificaties niet op rechtsgevolg zijn gericht en daarom geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de betaalspecificaties niet gericht zijn op een (zelfstandig) rechtsgevolg en dus geen besluiten in de zin van de Awb zijn. Evenmin is gebleken dat in de specificaties een wijziging in de hoogte van de uitkering heeft plaatsgevonden ten opzichte van de uitkering die haar bij besluit van 14 juli 2009 is toegekend.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat volgens haar wel sprake is van besluiten in de zin van de Awb. Appellante heeft aangegeven belang te hebben bij een oordeel over de betaalspecificaties ingeval aan haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zal worden toegekend en er dan mogelijk verrekening met de ZW-uitkering plaats zal vinden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 27 augustus 2008, LJN BF0233 en CRvB 26 januari 2010, BL3614) ligt aan elke (meestal maandelijkse of wekelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan echter niet bij elke betaling opnieuw (integraal) aan de orde worden gesteld. Voor zover over een element van de
salaris- of uitkeringsvaststelling al eerder een besluit is genomen en daarin bij een periodieke betaling geen wijziging optreedt, is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Een dergelijke herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit is anders indien de niet-wijziging een weigering impliceert van een besluit dat genomen had behoren te worden, maar die situatie doet zich hier niet voor.
4.2. Vastgesteld wordt dat sprake is van de onder 4.1 genoemde situatie waarbij eerder in een besluit - te weten het rechtens vaststaande besluit van 14 juli 2009 - is neergelegd wat de uitkeringsrechten van appellante zijn en van welk dagloon uitgegaan wordt. De wekelijkse betalingen die daarna zijn gevolgd en die zijn weergegeven in de onderhavige betaalspecificaties - en waarvan vaststaat dat er geen wijziging in is opgetreden - zijn dan ook aan te merken als herhalingen van de eerder genomen beslissing. Deze herhalingen zijn niet gericht op enig rechtsgevolg en dan ook niet aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat hiertegen geen bezwaar of beroep openstond. Het Uwv heeft de bezwaren dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3. Met betrekking tot het door appellante aangegeven belang bij een oordeel over de status van betaalspecificaties in relatie tot een mogelijk recht op WAO-uitkering, merkt de Raad op dat de rechtbank daaraan in 3.3 van de aangevallen uitspraak, weliswaar voor dat geding ten overvloede, een overweging heeft gewijd, waarnaar de Raad volstaat te verwijzen.
4.4. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) H.L. Schoor.
JL