ECLI:NL:CRVB:2012:BW4645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1874 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschil over maatstaf arbeid van procesoperator

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die sinds 1 mei 2009 een uitkering ontving. Na een auto-ongeluk op 3 juli 2009 meldde hij zich ziek met diverse klachten, waaronder rug- en nekklachten. Op 25 september 2009 concludeerde een verzekeringsarts dat appellant in staat was om zijn werk als procesoperator te hervatten, waarna het Uwv zijn uitkering per 12 oktober 2009 beëindigde. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, met de overweging dat het Uwv de functie van procesoperator correct had ingeschat en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische conclusies van de verzekeringsartsen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij op 12 oktober 2009 nog niet hersteld was. Hij voerde aan dat hij door zijn oogklachten zijn werkzaamheden niet meer in 3-ploegendienst kon uitvoeren en dat hij slechts lichte klusjes deed. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellant zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat het Uwv terecht de functie van procesoperator als maatstaf arbeid had genomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, met H.L. Schoor als griffier, en vond plaats op 2 mei 2012. De uitspraak is openbaar gemaakt en bevestigd de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

11/1874 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak 2 mei 2012.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 23 februari 2011, 10/57 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F. Wolbers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Appellant en mr. Wolbers zijn verschenen. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Appellant ontving met ingang van 1 mei 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 3 juli 2009 heeft hij een auto-ongeluk gehad, waarna hij zich op 23 juli 2009 heeft ziekgemeld met rug- en nekklachten. Daarnaast had hij schouder-, oog-, long- en later ook psychische klachten. Na onderzoek op 25 september 2009 door een verzekeringsarts, die appellant in staat achtte om zijn eigen werk van procesoperator met ingang van 12 oktober 2009 weer te verrichten, heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) bij besluit van 21 oktober 2009 beëindigd met ingang van
12 oktober 2009. Bij beslissing op bezwaar van 2 december 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv de inhoud en de belasting van de in aanmerking te nemen arbeid van procesoperator niet onjuist had ingeschat, dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag lag en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank overwoog hierbij:
“Uit de informatie van de huisarts volgt dat de nek- en rugklachten van eiser aspecifiek van aard zijn. Verder was sprake van een normale longfunctie. De oogklachten bestonden al lang voor het ongeval op 23 juli 2009 (lees: 3 juli 2009) en met deze klachten heeft eiser zijn werk steeds kunnen verrichten. Met betrekking tot de bij eiser bestaande depressie merkt de bezwaarverzekeringsarts terecht op dat arbeid een herstelbevorderend karakter heeft. Dat eiser feitelijk het werk als procesoperator bij TKF niet meer kan verrichten, omdat hij werkloos is geworden, doet daaraan niet af. Immers wanneer sprake is van een werkloosheidssituatie dient verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, van de ZW, bij de beoordeling uit te gaan van werkzaamheden als procesoperator bij een soortgelijke werkgever. Eiser heeft vervolgens geen objectief medische gegevens ingebracht waaruit zou moeten volgen dat verweerder zijn beperkingen op 12 oktober 2009 heeft onderschat.”
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij per 12 oktober 2009 nog niet was hersteld. Volgens hem is het Uwv er ten onrechte aan voorbijgegaan dat hij in verband met zijn oogklachten zijn werkzaamheden als procesoperator al geruime tijd niet in 3-ploegendienst uitvoerde. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport van een medisch belastbaarheidsonderzoek overgelegd van sociaal-geneeskundige R.J.H. Klooster, gedateerd 10 juli 2011, waarin is geconcludeerd dat appellant beperkt belastbaar is met arbeid en dat een dergelijke belasting geleidelijk moet worden opgebouwd. Ter zitting heeft appellant verder naar voren gebracht dat hij in maart 2009 op advies van de bedrijfsarts is overgegaan van ploegendienst naar dagdienst, maar toen niet meer de werkzaamheden van procesoperator verrichtte. Volgens appellant deed hij vanaf dat moment slechts gedurende enkele uren per dag wat lichte klusjes, zoals het schilderen van een muurtje.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op 10 september 2009 heeft naar aanleiding van de ziekmelding van appellant een intake plaatsgevonden. In de op basis daarvan opgestelde probleemverkenning is vermeld dat appellant laatstelijk gedurende 40 uur per week werkzaam was als procesoperator en zijn de concrete werkzaamheden van appellant op basis van diens informatie omschreven als ‘isoleren van kabels, alles gaat automatisch met een machine, draad door machine, verwarmen, verkoelen, op haspels wikkelen, bh dient het proces in de gaten te houden’. In het rapport van verzekeringsarts J.P. Voogd, opgemaakt naar aanleiding van diens onderzoek op 25 september 2009, is een werkomschrijving opgenomen welke hiermee overeenkomt en nog iets verder is uitgewerkt. Het Uwv heeft op basis van deze gegevens de functie van voltijdse procesoperator bij een soortgelijke werkgever aangemerkt als de maatstaf arbeid van appellant.
4.1.2. Appellant heeft deze maatstaf noch in bezwaar, noch in beroep en evenmin in zijn hoger beroepschrift betwist. In zijn hoger beroepschrift heeft appellant weliswaar betoogd dat hij de werkzaamheden als procesoperator vanaf maart 2009 niet meer in 3-ploegendienst uitvoerde, maar heeft hij niet weersproken dat hij als procesoperator werkzaam is gebleven. Eerst ter zitting van de Raad heeft appellant naar voren gebracht dat hij laatstelijk slechts lichte klusjes deed gedurende twee tot vier uur per dag. Hij heeft deze stelling echter niet onderbouwd en daarmee heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv van een onjuiste maatstaf arbeid is uitgegaan.
4.1.3. Uit 4.1.1 en 4.1.2 volgt dat de Raad geen aanleiding ziet om de door het Uwv als maatstaf arbeid genomen functie van procesoperator onjuist te achten.
4.2. Appellant heeft in hoger beroep zijn in beroep ingenomen standpunt herhaald dat hij op 12 oktober 2009 nog niet was hersteld. De rechtbank is daarop gemotiveerd ingegaan. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt die over. De Raad voegt daaraan nog toe dat de verzekeringsarts aan de schouders van appellant geen afwijkingen heeft geconstateerd.
4.3. Het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van sociaal-geneeskundige Klooster van 10 juli 2011, uitgebracht aan de gemeente Hof van Twente in het kader van de Wet Werk en Bijstand, brengt de Raad niet tot een ander oordeel, omdat in dat rapport geen gegevens staan met betrekking tot de gezondheidssituatie van appellant per 12 oktober 2009.
4.4. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) H.L. Schoor.
TM