ECLI:NL:CRVB:2012:BW4645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschil over maatstaf arbeid van procesoperator
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die sinds 1 mei 2009 een uitkering ontving. Na een auto-ongeluk op 3 juli 2009 meldde hij zich ziek met diverse klachten, waaronder rug- en nekklachten. Op 25 september 2009 concludeerde een verzekeringsarts dat appellant in staat was om zijn werk als procesoperator te hervatten, waarna het Uwv zijn uitkering per 12 oktober 2009 beëindigde. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, met de overweging dat het Uwv de functie van procesoperator correct had ingeschat en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische conclusies van de verzekeringsartsen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij op 12 oktober 2009 nog niet hersteld was. Hij voerde aan dat hij door zijn oogklachten zijn werkzaamheden niet meer in 3-ploegendienst kon uitvoeren en dat hij slechts lichte klusjes deed. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellant zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat het Uwv terecht de functie van procesoperator als maatstaf arbeid had genomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, met H.L. Schoor als griffier, en vond plaats op 2 mei 2012. De uitspraak is openbaar gemaakt en bevestigd de eerdere beslissing van de rechtbank.