ECLI:NL:CRVB:2012:BW4426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5179 WIA-T + 10/5180 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herziening WAO-uitkering en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 27 april 2012, wordt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht behandeld. Appellante, die sinds 1990 met schouder- en hoofdpijnklachten uitgevallen is, heeft een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv haar WAO-uitkering per 14 april 2009 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Appellante is van mening dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de geselecteerde functies te belastend zijn. Ze heeft diverse medische stukken overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt, waaronder rapporten van haar huisarts en psychologen.

De Raad constateert dat het Uwv in zijn besluit van 12 augustus 2009 de herzieningsdatum van de WAO-uitkering heeft verschoven van 14 april 2009 naar 1 oktober 2009. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport niet adequaat gereageerd op de nieuwe datum in geding, wat leidt tot twijfels over de medische grondslag van het besluit. De Raad oordeelt dat het Uwv een nieuw verzekeringsgeneeskundig rapport moet inbrengen, waarin specifiek ingegaan wordt op de belastbaarheid van appellante op de nieuwe datum en de psychische klachten die in het medisch journaal zijn vastgelegd. De Raad draagt het Uwv op om binnen acht weken het gebrek in het besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

10/5179 WIA-T en 10/5180 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 augustus 2010, 09/2498 en 09/2499 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Osinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. S.T.C. Rebergen, advocaat. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als schoonmaakster (18,75 uur per week) en medewerkster bij een groot winkelbedrijf (40 uur per week), is op 2 mei 1990 uitgevallen met schouder- en hoofdpijnklachten. In verband daarmee is haar met ingang van 3 mei 1991, onder meer, een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 16 januari 2009 onderzocht door verzekeringsarts A. van Staden. Deze concludeerde bij onderzoek dat er geen schouderbeperkingen meer konden worden geobjectiveerd. Dat geldt wel voor de klachten ten aanzien van de kracht in de pols, waardoor appellante licht beperkt is voor fysiek zwaar werk. Appellante is tevens beperkt voor deadlines en hoog handelingstempo. Vanwege de door appellante aangegeven nieuwe klachten van haar hart en diabetes, is zij aangewezen op regelmatige werktijden. De psychosociale omstandigheden zijn verbeterd en zijn in remissie. De door Van Staden vastgestelde beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst van 16 januari 2009. Vervolgens selecteerde de arbeidsdeskundige vier functies en berekende hij het verlies aan verdiencapaciteit van appellante op 38,4%. Tevens werd een re-integratievisie opgesteld. Bij besluit van 13 februari 2009 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 14 april 2009 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft het Uwv de re-integratievisie vastgesteld.
1.3. Tegen beide besluiten heeft appellante bezwaar ingesteld en heeft zij, ter ondersteuning van haar standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij haar bestaande beperkingen, een aantal stukken overgelegd waaronder het medisch journaal van haar huisarts en brieven van Altrecht en de Riagg. Bezwaarverzekeringsarts O.C. van Oostrum heeft kennis genomen van deze stukken en is bij de hoorzitting aanwezig geweest, waar appellante niet is verschenen. Van Oostrum heeft bij rapport van 11 mei 2009 gemotiveerd aangegeven waarom hij zich kan vinden in de bij het primair medisch onderzoek vastgestelde beperkingen en heeft daarmee de vastgestelde belastbaarheid van appellante bevestigd. Bezwaararbeidsdeskundige C. van der Hoeven heeft, omdat de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies niet aansluiten bij het opleidingsniveau van appellante, het Claim- Beoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en heeft opnieuw functies geselecteerd. Dit heeft er toe geleid dat het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 48%. In overeenstemming hiermee zijn bij twee afzonderlijke besluiten van 12 augustus 2009 de bezwaren gegrond verklaard. Hierbij is de WAO-uitkering van appellante ingaande 14 april 2009 onveranderd berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% en is deze met ingang van 1 oktober 2009 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Wat betreft de re-integatievisie is meegedeeld dat deze eerst vanaf 1 oktober 2009 van toepassing is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de besluiten van 12 augustus 2009 ongegrond verklaard.
3.1. Appellante stelt zich op het standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de geselecteerde functies voor haar te belastend zijn dan wel dat zij niet kan re-integreren op de arbeidsmarkt. Met name geeft appellante aan dat haar psychische klachten zijn onderschat aangezien zij zich in verband met deze klachten onder behandeling heeft moeten stellen van NOAGG, Polikliniek Noord Angst & Stemming. Ter ondersteuning hiervan heeft zij een verklaring van 20 juli 2010 van de psycholoog T. Tasliyurt en de psychiater K. Gokoel overgelegd inzake de voorgeschreven medicatie. Verder is een verslag van een psychiatrisch onderzoek van 1 september 2009 overgelegd van Gokoel alsmede een notitie “Interne overplaatsing 29-10-2010”.
3.2. Het Uwv heeft in verweer bij rapport van 18 november 2010 van bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy gesteld dat de informatie die namens appellante in hoger beroep is overgelegd betrekking heeft op de periode na de datum in geding. Daarbij heeft Hovy aangegeven dat hij niet kan plaatsen waarom de klachten soms kennelijk verminderen, toch ook nog onveranderd zijn en ook niet waarom de wijzigingen in de medicatie het beeld niet beïnvloeden. Tot slot heeft Hovy vermeld dat uit de informatie in het dossier, met name het medisch journaal van de huisarts, geen ernstige psychiatrische stoornis blijkt in de jaren voorafgaand aan de herziening.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt allereerst vast dat met de beslissing op bezwaar van 12 augustus 2009 de herzieningsdatum van de WAO-uitkering is verschoven van 14 april 2009 naar 1 oktober 2009. Uit het rapport van 18 november 2010 komt naar voren dat bezwaarverzekeringsarts Hovy zijn reactie op de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken, heeft toegespitst op de datum van 14 april 2009. Daarbij heeft hij miskend dat de datum in geding is verschoven naar 1 oktober 2009. Gelet op deze reactie bestaat er thans gerede twijfel of de beslissing op bezwaar van 12 augustus 2009 op een deugdelijke medische grondslag berust, zodat vernietiging van dit besluit, zoals het thans luidt, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de rede ligt.
4.2. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet, het Uwv op te dragen het hiervoor vastgestelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal een nader verzekeringsgeneeskundig rapport moeten inbrengen waarin dient te worden ingegaan op de namens appellante daartoe bij brief van 12 november 2010 in hoger beroep overlegde stukken waarbij de reactie wordt toegespitst op de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid op 1 oktober 2009. De Raad acht het aangewezen bij dit verzekeringsgeneeskundig onderzoek mede te betrekken het beloop van de psychische klachten van appellante, zoals deze naar voren komen in het medisch journaal van de huisarts dat door appellante tijdens de procedure bij de rechtbank, is ingebracht bij brief van 12 juli 2010.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende,
draagt het Uwv op binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 12 augustus 2009 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 april 2012.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) I.J. Penning.
JL