ECLI:NL:CRVB:2012:BW4041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2485 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had zich ziek gemeld met rugklachten, artrose en psychische klachten en ontving een Ziektewet-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat appellante weer geschikt was voor haar werk als taxichauffeur en beëindigde haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar klachten door het Uwv werden onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad volgt de bevindingen van de door het Uwv ingeschakelde deskundige, neuroloog A.H.C. Geerlings, die een gedegen rapport heeft uitgebracht. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het oordeel van de deskundige af te wijken. De door appellante aangedragen zwaardere werkomstandigheden zijn niet aangetoond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

10/2485 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 maart 2010, 09/2995 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 25 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y. Reichardt, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van twee door appellante ingediende rapporten van verzekeringsarts W.M. van der Boog, zijn over en weer nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad een werkomschrijving toegezonden.
Neuroloog A.H.C. Geerlings heeft als deskundige rapport uitgebracht. Appellante heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 maart 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Reichardt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, die laatstelijk werkzaam was als taxichauffeur gehandicaptenvervoer in een dienstverband van 20 uur per week, heeft zich laatstelijk op 13 februari 2009 ziek gemeld met rugklachten, artrose en psychische klachten. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij onderzoek van appellante op 2 april 2009 is het Uwv tot de conclusie gekomen dat appellante weer geschikt is voor het laatst verrichte werk gedurende 20 uur per week. Het Uwv heeft bij besluit van 2 april 2009 vastgesteld dat appellante vanaf 3 april 2009 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.3. Bij besluit van 29 mei 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 april 2009 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport ten grondslag van een bezwaarverzekeringsarts van 19 mei 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat appellante in staat wordt geacht de eigen arbeid te verrichten.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij als gevolg van haar rug- en nekklachten ernstige pijnklachten heeft. De lichamelijke en psychische klachten worden volgens haar door het Uwv onderschat en beletten haar om de eigen arbeid te verrichten. Appellante heeft haar standpunt onderbouwd met een op haar verzoek uitgebracht rapport van verzekeringsarts W.M. van der Boog van 21 juni 2010, nader aangevuld op 23 augustus 2010.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad staat voor de vraag of hij zich kan stellen achter het oordeel van de rechtbank dat het Uwv appellante terecht met ingang van 3 april 2009 niet (langer) ongeschikt heeft geacht voor haar eigen arbeid.
4.3. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Met de rechtbank is hij van oordeel dat het bij een beroep tegen een hersteld verklaring in het kader van de ZW gaat om de vraag of de betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte per de datum in geding verhinderd is de in aanmerking komende arbeid te vervullen. Daarbij staat ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en of de bevindingen en conclusies van dat onderzoek het bestreden besluit kunnen dragen. Daarvan is in de onderhavige zaak sprake. De bezwaarverzekeringsarts is in zijn genoemde rapportage van 19 mei 2009 ingegaan op het door appellante ingenomen standpunt. In de rapportage is door de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd herhaald dat er geen aanleiding is om het bestreden besluit niet te handhaven.
4.4. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter in beginsel het oordeel volgt van een door hem ingeschakelde deskundige als deze zijn bevindingen en conclusies op inzichtelijke wijze en naar behoren heeft gemotiveerd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in het geval van appellante van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken is niet gebleken. De deskundige Geerlings heeft een volledig en zorgvuldig onderzoek verricht en met zijn rapport inzicht gegeven in de wijze waarop hij tot zijn - gemotiveerde - opvatting over de medische situatie van appellante op 3 april 2009 is gekomen. Dat dit een andere conclusie is dan de door appellante geraadpleegde Van der Boog doet hier niet aan af.
4.5. De eerst in hoger beroep op verzoek van de Raad gemaakte en ingezonden omschrijving van de laatstelijk door appellante verrichte werkzaamheden, heeft geen ander licht geworpen op de al bekende gegevens betreffende haar werkzaamheden. Van de door appellante aangegeven zwaardere werkomstandigheden, waarmee door het Uwv onterecht geen rekening zou zijn gehouden bij de vaststelling van haar beperkingen, is niet gebleken.
5. Appellante heeft bij brief van 1 december 2011 verzocht om vergoeding van proceskosten, onder andere de kosten van de door haar geraadpleegde verzekeringsarts Van der Boog. Appellante is van mening dat het bestreden besluit te laat (deugdelijk) is gemotiveerd omdat de omschrijving van appellantes eigen werk pas in hoger beroep is gegeven. De Raad deelt dit standpunt van appellante niet. Van der Boog heeft op gedegen wijze gerapporteerd, maar noch die rapportage noch de laat ingebrachte werkomschrijving heeft uiteindelijk geleid tot een ander standpunt of wijziging van de motivering van het bestreden besluit door het Uwv. De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) K.E. Haan.
EK