ECLI:NL:CRVB:2012:BW3812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7068 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op grond van de Wet WIA na arbeidsongeschiktheid door ongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 27 oktober 2011 een eerder besluit van het Uwv had vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. Appellant had zich arbeidsongeschikt gemeld na een ongeval op 26 september 2008 en was niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv had op basis van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geconcludeerd dat appellant nog in staat was om bepaalde functies te vervullen, wat leidde tot een loonverlies van ongeveer 25%. Na bezwaar en een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts, bleef het Uwv bij zijn standpunt dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering.

Tijdens de zitting op 28 maart 2012 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.G. Burgers, zijn standpunt toegelicht. Hij benadrukte dat zijn medische klachten waren verergerd en verzocht om de benoeming van een deskundige om zijn lichamelijke en geestelijke mogelijkheden te onderzoeken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de stellingen van appellant konden onderbouwen. Het verzoek om een deskundige te benoemen werd afgewezen.

De Raad concludeerde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de eerdere oordelen van de rechtbank werden onderschreven. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten of tot schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 april 2012.

Uitspraak

11/7068 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 oktober 2011, 11/586 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 25 april 2012.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Burgers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Burgers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich in verband met een hem overkomen ongeval op het werk op 26 september 2008 arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werk als bevoorrader. Nadat appellant was onderzocht door een verzekeringsarts is ten aanzien van hem in augustus 2010 een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Aan de hand van deze FML heeft een arbeidskundige een aantal functies geselecteerd die appellant, met inachtneming van de ten aanzien van hem aangenomen beperkingen, nog kon vervullen. Dit leidde tot de conclusie dat er bij vervulling van die functies sprake was van een loonverlies van ongeveer 25%. Bij besluit van 27 september 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 24 september 2010 dan ook niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 september 2010. Naar aanleiding van dat bezwaar is appellant lichamelijk en geestelijk onderzocht door een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts. Dat onderzoek leidde tot een aanpassing van de FML, waarbij ten aanzien van appellant meer beperkingen zijn aangenomen. Op basis van deze aangepaste FML zijn vervolgens nieuwe functies geduid. Dat leidde echter niet tot een verandering van de conclusie dat appellant niet in aanmerking werd gebracht voor een Wet WIA-uitkering. Het Uwv heeft dat standpunt neergelegd in het besluit op bezwaar van 25 januari 2011 (bestreden besluit).
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hangende het beroep heeft het Uwv een nadere motivering bij het bestreden besluit gegeven. Om die reden heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daarbij echter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat naar het oordeel van de rechtbank, met de later gegeven motivering, thans een voldoende onderbouwing was gegeven. De rechtbank was daarbij van oordeel dat ten aanzien van appellant voldoende lichamelijke beperkingen waren aangenomen terwijl ook rekening was gehouden met de psychische problemen van appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant benadrukt dat hij diverse medische klachten heeft die alleen maar zijn verergerd. Hij wijst daarbij op zijn psychische problemen. Appellant heeft de Raad tevens verzocht om een deskundige te benoemen die hem zou moeten onderzoeken teneinde tot een adequaat oordeel over zijn lichamelijke en geestelijke mogelijkheden te komen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Zoals ter zitting is vastgesteld, zijn er van de zijde van appellant geen medische gegevens ingebracht die de juistheid van de stellingen van appellant onderbouwen, dan wel die leiden tot twijfel aan de juistheid van de opvatting van het Uwv. Om die reden wordt het verzoek om benoeming van een deskundige die appellant zou moeten onderzoeken afgewezen.
4.2. Dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig zou zijn geweest, volgt niet uit de stukken. Appellant is immers door de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk onderzocht en het Uwv heeft kennis genomen van en rekening gehouden met de ten aanzien van appellant ingebrachte medische informatie, terwijl appellant zelf geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht die een ander licht op de zaak werpen. Het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid worden dan ook onderschreven. Aangezien hetgeen appellant in hoger beroep heeft gesteld in wezen een herhaling is van hetgeen in eerste aanleg reeds is aangevoerd, wordt daarom voor het overige volstaan met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.3. De aangevallen uitspraak komt derhalve, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. Evenmin bestaat er aanleiding om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
recht doende,
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten,
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) J.R. Baas.
NW