[appellant] en [appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 augustus 2010, 10/762 en 10/923 (aangevallen uitspraak),
de commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (commissie).
Datum uitspraak: 24 april 2012
Namens appellanten heeft mr. S.E.C. Krijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 27 maart 2012. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft de commissie appellanten meegedeeld dat de intrekking van de bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 juni 2009 ongedaan wordt gemaakt en dat aan appellanten vanaf deze datum bijstand worden verstrekt naar de gehuwdennorm.
1.2. Appellant heeft bij brief van 10 december 2009 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 oktober 2009. Na appellant in de gelegenheid te hebben gesteld om te reageren op de geconstateerde overschrijding van de bezwaartermijn heeft de commissie het bezwaar van appellant bij besluit van 17 februari 2010 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is te achten.
1.3. Op 19 februari 2010 stelt appellant beroep in en op 5 maart 2010 wordt namens appellanten beroep ingesteld tegen het besluit van 17 februari 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in bezwaar. Verder heeft de rechtbank het beroep van appellante met toepassing van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 13 oktober 2009.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stellen dat het bezwaarschrift tijdig is verzonden en ontvangen door de commissie en dat de commissie de ontvangst van het bezwaarschrift tijdens een telefoongesprek heeft bevestigd. Om die reden menen appellanten recht te hebben op een inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ten aanzien van het hoger beroep van appellante stelt de Raad zich achter de overwegingen van de rechtbank. Nu appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 13 oktober 2009 verzet artikel 6:13 van de Awb zich er tegen dat appellante in haar beroep ontvangen kan worden. Het hoger beroep van appellante slaagt dan ook niet.
4.2. Voorts betreft het geding het antwoord op de vraag of de commissie het bezwaar van appellant bij het bestreden besluit terecht niet ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat appellant bij het instellen van het bezwaar de ingevolge artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken niet in acht heeft genomen, en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en overweegt dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling is van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht en door de rechtbank is verworpen. In hoger beroep heeft appellant eveneens niet aannemelijk kunnen maken dat het bezwaarschrift tijdig door de commissie is ontvangen. De niet onderbouwde stelling dat de commissie de ontvangst van het bezwaarschrift telefonisch heeft bevestigd is daartoe onvoldoende. Ook het hoger beroep van appellant slaagt niet.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2012.