[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 augustus 2010, 10/1458 (aangevallen uitspraak),
de commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (commissie).
Datum uitspraak: 24 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.E.C. Krijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 27 maart 2012. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn echtgenote [A.] ([A.]) ontvangen sinds 1 april 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Naar aanleiding van de ontvangst van de aan [A.] gerichte brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 december 2009, waarin is vermeld dat [A.] sinds 7 december 2009 beter is om welke reden haar uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 7 december 2009 is beëindigd, heeft de commissie appellant bij besluit van 22 december 2009 meegedeeld dat met ingang van 7 december 2009 de inkomenskorting van € 821,11 per maand, zijnde inkomsten uit de ZW wordt gewijzigd in € 724,97 per maand, zijnde inkomsten uit de Werkloosheidswet (WW). In bezwaar heeft appellant hiertegen aangevoerd dat ten onrechte een inkomstenkorting vanwege de ZW-uitkering is toegepast tot 7 december 2009 omdat de ZW-uitkering al in november 2009 is beëindigd.
1.3. Bij besluit van 29 maart 2010 (bestreden besluit) heeft de commissie het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 december 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In hoger beroep betwist appellant niet langer dat de ZW-uitkering van [A.] op 6 december 2009 is beëindigd en dat in verband daarmee de inkomenskorting op de bijstand van appellanten juist is vastgesteld. De gronden van het hoger beroep komen er op neer dat de commissie over de maanden maart en april 2010 de WW-uitkering van [A.] ten onrechte volledig heeft gekort op de bijstandsuitkering van appellanten, terwijl [A.] vanaf 6 maart 2010 geen recht meer had op een WW-uitkering en dat de rechtbank hier niet over heeft geoordeeld ondanks het feit dat deze grond wel is aangevoerd bij de rechtbank. Daarnaast verwijt appellant de commissie onzorgvuldigheid nu de commissie het dossier in de bezwaarfase niet aan appellant en of zijn de gemachtigde heeft verzonden.
4.2. Onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak ter zake, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 september 2007, LJN BB3024, overweegt de Raad dat in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een afzonderlijke regeling is neergelegd voor de toezending van stukken in de fase van bezwaar, die afwijkt van die voor de toezending van stukken in de fase van beroep bij de rechtbank. In de bezwaarfase is het bestuursorgaan verplicht in ieder geval de vertegenwoordiger van degene die bezwaar maakt de voor de belanghebbende bestemde berichten te doen toekomen die na de aanvang van de bezwaarprocedure worden verzonden. Daarnaast bestaat er voor belanghebbenden - behoudens voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden - de mogelijkheid van inzage van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Ten slotte is er de mogelijkheid tot het verkrijgen van afschriften daarvan tegen vergoeding van ten hoogste de kosten.
4.2.1. Gelet op dit in de hoofdstukken 6 en 7 van de Awb neergelegde stelsel, kan niet worden aangenomen dat in artikel 6:17 van de Awb de verplichting voor het bestuursorgaan besloten ligt om in de bezwaarfase ook die stukken aan de vertegenwoordiger van de belanghebbende toe te zenden, die zijn geproduceerd in de fase tussen de aanvraag en het primaire besluit. Dat in dit geval geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot inzage, zoals weergegeven in artikel 7:4, tweede lid van de Awb, dan wel van de hoorzitting komt voor rekening en risico van appellant. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het enige stuk waarop het besluit van 22 december 2009 is gebaseerd, is gericht aan [A.] en door appellant zelf aan de commissie is toegezonden. Deze beroepsgrond van appellant slaagt dan ook niet.
4.3. Dat de rechtbank niet inhoudelijk heeft geoordeeld over de inhoudingen op de bijstand van appellant over de maanden maart en april 2010 acht de Raad juist, nu deze gronden niet zien op het bestreden besluit.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2012.