ECLI:NL:CRVB:2012:BW3511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4179 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van terugvordering bijstand door inschakeling deurwaarder

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een terugvordering van bijstandsuitkeringen. Appellant ontving aanvankelijk bijstand op basis van de Algemene bijstandswet en later op basis van de Wet werk en bijstand. In 2000 ontving hij een lening van f 5.185,50 voor een huurschuld, die hij moest terugbetalen via inhoudingen op zijn bijstandsuitkering. Na meerdere aanmaningen en het inschakelen van een deurwaarder in mei 2008, verzocht appellant in 2010 om kwijtschelding van het resterende bedrag, wat door het college werd afgewezen omdat de terugvordering was overgedragen aan de deurwaarder.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de deurwaarder pas was ingeschakeld toen hij weer bijstand ontving, en dat de kosten van de deurwaarder niet in verhouding stonden tot het teruggevorderde bedrag. De Raad oordeelde echter dat het standpunt van appellant onjuist was, aangezien de deurwaarder al in 2008 was ingeschakeld, terwijl appellant op dat moment geen bijstand ontving. Bovendien werd vastgesteld dat de kosten van de deurwaarder geen bijzondere omstandigheid vormden die kwijtschelding rechtvaardigde.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant zelf nalatig was geweest in het voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. De gestelde schuldenproblematiek werd ook niet als een bijzondere omstandigheid gezien die aanleiding gaf tot kwijtschelding. De uitspraak werd gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van griffier B. Bekkers, en werd openbaar uitgesproken op 17 april 2012.

Uitspraak

11/4179 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2011, 11/1926 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 17 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2012. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. A.C. van Helvoort. Appellant is - zoals tevoren bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand, aanvankelijk op grond van de Algemene bijstandswet en vervolgens op grond van de Wet werk en bijstand. Aan hem is op 5 november 2000 een bedrag van f 5.185,50 als leenbijstand verstrekt, ter betaling van een huurschuld. In de akte van schuldbekentenis is opgenomen dat dit bedrag in nader te bepalen maandelijkse termijnen zal worden afbetaald, in te houden op de bijstand, en bij beëindiging van de bijstand door zelfstandige aflossing en dat bij niet tijdige voldoening van één of meer termijnen het restant van de lening direct en volledig opeisbaar is.
1.2. De bijstand van appellant is met ingang van 1 december 2004 beëindigd.
Vervolgens is appellant bij brieven van 9 februari 2005 en 9 september 2005 aangeschreven een bedrag van € 113,-- per maand af te betalen. Daarna heeft het college bij besluit van 12 juni 2006 een bedrag van € 1.198,61 van appellant teruggevorderd, terug te betalen in termijnen van € 113,-- per maand, op de grond dat appellant ten onrechte zijn terugbetalingsverplichtingen niet is nagekomen.
1.3. Bij brief van 19 december 2007 is appellant aangemaand aan zijn terugbetalingsverplichting te voldoen en is hij erop gewezen dat, indien betaling uitblijft, overgegaan zal worden tot beslaglegging, wat extra kosten met zich zal brengen. Nadat betaling uitbleef is de vordering in mei 2008 in handen gesteld van een deurwaarderskantoor.
1.4. Bij brief van 16 december 2010 heeft appellant aan het college verzocht om hem kwijtschelding te verlenen van het nog resterende terugvorderingsbedrag vanwege de periode die is verstreken sinds het ontstaan van de terugvordering en vanwege de nog bij hem bestaande schulden. Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college dit verzoek afgewezen op de grond dat niet is voldaan aan de in het kwijtscheldingsbeleid opgenomen voorwaarde dat de terugvordering niet mag zijn overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder. Het college heeft bij besluit van 8 maart 2011 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, de bezwaren tegen de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in zijn geval een uitzondering moet worden gemaakt op de beleidsregel dat geen kwijtschelding wordt verleend indien de deurwaarder is ingeschakeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de deurwaarder pas is ingeschakeld, toen hij alweer bijstand ontving, zodat het college het teruggevorderde bedrag door middel van inhouding op de bijstand had kunnen innen. Bovendien vindt hij de kosten van de deurwaarder hoog en niet in verhouding staan tot het nog resterende terugvorderingsbedrag. Appellant heeft verder, onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, aangevoerd dat het college mede verantwoordelijk is voor het feit dat de vordering niet tijdig is geïnd en dat zijn schuldenproblematiek ernstig is.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Het standpunt van appellant dat hij weer bijstand ontving, toen het college de deurwaarder inschakelde is niet juist. Het college heeft de deurwaarder in mei 2008 ingeschakeld. Op dat moment ontving appellant geen bijstand. Uit de gedingstukken blijkt dat het college aan appellant met ingang van 12 augustus 2009 weer bijstand heeft toegekend.
4.2. Dat de kosten van de deurwaarder hoog zijn in verhouding tot het teruggevorderde bedrag is niet een zodanig bijzondere omstandigheid dat het college op grond daarvan kwijtschelding moet verlenen. Appellant is zelf nalatig geweest door niet tijdig aan zijn afbetalingsverplichtingen te voldoen en door vanaf 2005 in het geheel niet te reageren op de betalingsverzoeken en ook niet op de aanmaning van 19 december 2007, waarin hij is gewezen op de extra kosten van de deurwaarder bij niet tijdige betaling.
4.3. Ook de gestelde schuldenproblematiek is niet een zodanig bijzondere omstandigheid dat het college daarin aanleiding had moeten zien over te gaan tot kwijtschelding. De rechtbank heeft er in dit verband terecht op gewezen dat appellant beschermd wordt door de beslagvrije voet, die de hoogte van het invorderingsbedrag inperkt.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2012.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) B. Bekkers.
HD