ECLI:NL:CRVB:2012:BW3266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4034 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning van een periodieke uitkering als weduwe van de vervolgde op grond van de Wuv

In deze zaak heeft appellante, die een aanvraag heeft ingediend voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), haar beroep ingesteld tegen het besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante niet als weduwe van de vervolgde kon worden aangemerkt, aangezien zij op het moment van overlijden van betrokkene duurzaam van hem gescheiden leefde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 april 2012 uitspraak gedaan in deze zaak.

De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante heeft in juli 2010 een aanvraag ingediend bij verweerder, die op 28 september 2010 afwijzend is beslist. Verweerder heeft overwogen dat appellante voor de toepassing van de Wuv niet kan worden aangemerkt als weduwe, omdat zij en betrokkene op het moment van overlijden duurzaam gescheiden leefden. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat het huwelijk nooit is ontbonden en dat de beëindiging van de echtelijke samenleving buiten de wil van betrokkene is geweest.

De Raad heeft overwogen dat, volgens de Wuv, iemand die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is, als ongehuwd wordt aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene, na tijdelijk in een verpleeghuis te zijn geplaatst, bij zijn dochter is gaan wonen en zich als alleenstaand heeft gepresenteerd. Dit wijst erop dat betrokkene het gescheiden leven als duurzaam heeft bedoeld.

De Raad concludeert dat appellante niet kan worden aangemerkt als weduwe in de zin van de Wuv en dat haar geen uitkering kan worden toegekend. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4034 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 12 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in deze wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 mei 2011, kenmerk BZ01266494 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2012. Daar is appellante niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante heeft in juli 2010 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wuv als weduwe van [naam betrokkene] (betrokkene), die [in] 2006 is overleden. Betrokkene was bij leven uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv.
1.2. Bij besluit van 28 september 2010, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder op de aanvraag afwijzend beslist. In dat verband heeft verweerder overwogen dat appellante voor toepassing van de Wuv niet kan worden aangemerkt als weduwe van de vervolgde, omdat zij op het moment dat betrokkene overleed duurzaam van hem gescheiden leefde.
2. In beroep heeft appellante onder meer naar voren gebracht dat het huwelijk nimmer is ontbonden en dat de beëindiging van de echtelijke samenleving buiten de wil van betrokkene is geweest.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Op grond van artikel 1a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wuv wordt voor de toepassing van die wet als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Naar de Raad al meermalen heeft overwogen is hiervan sprake indien het een door beide betrokkenen, of een van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door tenminste een van hen als bestendig is bedoeld. Het formeel voortbestaan van het huwelijk is dan niet van belang.
3.2. Uit de stukken komt naar voren dat betrokkene, na aanvankelijk - tijdelijk - in een verpleeghuis te zijn geplaatst, vanaf 4 januari 2006 inwonend is geweest bij zijn dochter en daar tot zijn overlijden heeft verbleven. Betrokkene heeft zich vervolgens bij verschillende instanties gepresenteerd als “alleenstaand” en heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend. Aan appellante is tijdens de echtscheidingsprocedure bij wijze van voorlopige voorziening ook een onderhoudsuitkering toegekend. Enkel als gevolg van het overlijden van betrokkene is nimmer een echtscheiding uitgesproken. Deze omstandigheden duiden erop dat betrokkene het gescheiden van appellante leven wel als duurzaam heeft bedoeld. Gegevens die in een andere richting wijzen zijn niet aangetroffen. Evenmin is gebleken dat betrokkene als gevolg van bij hem aanwezige psychogeriatrische problematiek niet meer voldoende in staat was om zijn wil te bepalen.
3.3. Het voorgaande brengt mee dat appellante niet kan worden aangemerkt als weduwe in de zin van de Wuv en dat haar geen uitkering als weduwe van de vervolgde kan worden toegekend.
3.4. Het beroep van appellante dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als wvoorzitter en R. Kooper en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD