ECLI:NL:CRVB:2012:BW2936
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van het buiten behandeling stellen van een aanvraag voor bijstandsuitkering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond had verklaard. De zaak betreft een aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand, die door het college buiten behandeling is gesteld omdat appellante de gevraagde stukken niet of niet op tijd heeft ingeleverd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 april 2012 uitspraak gedaan.
Appellante had op 14 april 2009 bijstand aangevraagd, maar het college verzocht haar in verschillende brieven om aanvullende stukken, waaronder bankafschriften over een periode van zestien maanden. Het college stelde de aanvraag buiten behandeling op 23 juni 2009, omdat appellante niet aan deze verzoeken had voldaan. In hoger beroep voerde appellante aan dat de verplichting om inzage te geven in de bankafschriften over een langere periode dan gebruikelijk onevenredig was en dat het college niet zorgvuldig had gehandeld.
De Raad oordeelde dat het college in zijn besluitvorming niet onzorgvuldig had gehandeld. De verplichting om bankafschriften over een langere periode te overleggen was gerechtvaardigd, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat appellante al tien jaar geen inkomen had, maar wel over een aanzienlijk banksaldo beschikte. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van bestuursorganen en de verantwoordelijkheden van aanvragers in het verstrekken van benodigde informatie voor de beoordeling van hun recht op bijstand.