ECLI:NL:CRVB:2012:BW2788
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 15 oktober 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand ingetrokken op de grond dat appellant niet heeft gemeld dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met zijn onderhuurder. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Amsterdam in haar eerdere uitspraak werd bevestigd.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant en de onderhuurder in de periode van 15 oktober 2009 tot en met 9 april 2010 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Dit werd onderbouwd door verklaringen van zowel appellant als de onderhuurder, waarin zij aangaven dat zij samen kookten, boodschappen deelden en elkaar hielpen met huishoudelijke taken. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze gezamenlijke huishouding niet te melden, ondanks dat hij bij zijn aanvraag om bijstand de aanwezigheid van de onderhuurder had aangegeven.
De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand van in totaal € 4.891,54 terecht waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.