[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2011, 11/237 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 17 april 2012
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is alleenstaande en ontving ten tijde van belang een uitkering ingevolge de Ziektewet tot een bedrag van € 1.241,07 per maand (exclusief vakantietoeslag). Op 12 oktober 2010 heeft appellant bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van een wasmachine, gasfornuis en stofzuiger.
1.2. Bij besluit van 1 november 2010 heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 22 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 januari 2009, LJN BH2282, overwogen dat het door appellant gestelde ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte in verband met een laag inkomen, niet is aan te merken als een bijzondere omstandigheid die bijstandsverlening rechtvaardigt. Dat appellant schulden heeft, vormt naar het oordeel van de rechtbank evenmin een zodanige bijzondere omstandigheid. De rechtbank heeft appellant ten slotte nog gewezen op de mogelijkheid een verzoek om een lening in te dienen bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Anders dan appellant stelt, is de onder 2 weergegeven aangevallen uitspraak niet te summier gemotiveerd. De mondelinge uitspraak, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt, bestaat, overeenkomstig het vereiste van artikel 8:67, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, uit de beslissing en de gronden van de beslissing. De rechtbank heeft de door appellant aangevoerde beroepsgrond dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die bijstandsverlening rechtvaardigt gemotiveerd verworpen.
4.2. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat in zijn situatie sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de WWB. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en voegt daaraan nog toe dat zijn inkomen ten tijde van belang ruimschoots hoger was dan de voor een alleenstaande geldende bijstandsnorm.
4.3. Dat appellant zich niet kan verenigen met de suggestie van de rechtbank om een verzoek voor een lening in te dienen bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam, kan, wat hier verder ook van zij, niet afdoen aan het oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigen.
4.4. Het onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2012.