ECLI:NL:CRVB:2012:BW2231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6467 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van rechtens onaantastbaar besluit inzake intrekking WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van appellant om terug te komen van een eerder, rechtens onaantastbaar besluit van het Uwv. Dit besluit, genomen op 5 januari 2007, hield in dat de WAO-uitkering van appellant per 5 maart 2007 werd ingetrokken, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellant heeft in beroep gesteld dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De rechtbank Amsterdam had eerder, op 19 oktober 2011, het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat de beroepsgronden identiek waren aan die in een eerdere procedure. De rechtbank oordeelde dat het Uwv met rapportages van de bezwaarverzekeringsarts voldoende had aangetoond dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren.

Tijdens de zitting op 2 maart 2012 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat het bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet leidt tot een toetsing als een oorspronkelijk besluit. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het oorspronkelijke besluit rechtvaardigen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/6467 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2011, 11/2144 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 13 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.W.F. Meninck, kantoorgenoot van mr. Stap. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Visch.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 5 januari 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 5 maart 2007 ingetrokken onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% was. Dit besluit is in bezwaar en uiteindelijk in beroep, bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juni 2008 (07/1824), gehandhaafd. Nu tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingediend is het besluit van 5 januari 2007 in rechte onaantastbaar. Het thans aan de orde zijnde verzoek van 12 november 2010 strekt ertoe dat het Uwv van dit eerdere besluit terugkomt.
1.2. Bij beslissing op bezwaar (bestreden besluit) van 25 maart 2011 heeft het Uwv het besluit van 30 november 2010 gehandhaafd waarbij het bij overweging 1.1 vermelde verzoek van appellant is afgewezen, omdat er geen sprake is van nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden die er toe leiden dat de genomen beslissing van
5 januari 2007 onjuist zou zijn. Daarbij heeft het Uwv zich gebaseerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 25 maart 2011. In dat rapport is recente, door appellant overgelegde, medische informatie verzekeringsgeneeskundig beoordeeld. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts geoordeeld dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden in het kader van de vorige procedure identiek zijn aan de beroepsgronden in de onderhavige procedure. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het Uwv met de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts de gronden van appellant voldoende heeft weerlegd. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellant stelt zich onder meer op het standpunt dat zijn gezondheidsklachten in
januari 2007 zodanig zijn toegenomen dat hij rond de datum in geding meer beperkt moet worden geacht dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangegeven. Nu hij thans tevens vanwege zijn psychische klachten in behandeling is heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat appellant geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de bij 1.1 genoemde uitspraak van de rechtbank. Het besluit van 5 januari 2007 is daarom in rechte onaantastbaar.
4.2. Ingevolge vaste jurisprudentie van deze Raad is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in een zodanig geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot het antwoord op de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb alsmede de overwegingen waarop dit oordeel berust. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) N.S.A. El Hana.
EK