ECLI:NL:CRVB:2012:BW2101

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6504 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot bevordering naar schaal 14 en beoordeling van geschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van de Staatssecretaris van Financiën om appellante te bevorderen naar schaal 14. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft vernietigd. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit, dat de weigering tot bevordering betreft, nu berust op een voldoende motivering na de nadere toelichting van de staatssecretaris. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak op 28 april 2011 geconstateerd dat het besluit niet deugde, maar de staatssecretaris heeft dit gebrek hersteld door aanvullende argumenten te geven in zijn brief van 20 juni 2011.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij op schaal 14 niveau heeft gefunctioneerd, en dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de kwalificatie 'goed' uit de beoordeling van 2006 niet volstond voor bevordering. De Raad concludeert dat de criteria die de staatssecretaris hanteert voor de beoordeling van geschiktheid voor bevordering niet onaanvaardbaar zijn. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante in eerste aanleg en hoger beroep toegewezen, en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van deze kosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten over bevordering en de noodzaak voor ambtenaren om aan te tonen dat zij voldoen aan de vereisten voor een hogere schaal. De Raad heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat de weigering tot bevordering blijft staan, ondanks de vernietiging van het eerdere besluit.

Uitspraak

09/6504 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 november 2009, 08/3721 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 12 april 2012
I. PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen een tussenuitspraak gedaan op 28 april 2011, 09/6504 AW-T, TAR 2011, 183, en LJN BQ4137.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de staatssecretaris bij brief van 20 juni 2011 zijn besluit van 12 september 2008 (bestreden besluit) voorzien van een nadere motivering.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en de tussenuitspraak. In die tussenuitspraak heeft de Raad overwogen dat het bestreden besluit met betrekking tot de weigering om appellante met ingang van december 2005, op grond van haar functioneren op dat moment, te bevorderen naar schaal 14, niet berust op een voldoende kenbare deugdelijke motivering.
2.1. Bij zijn brief van 20 juni 2011 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit op dit punt nader gemotiveerd. Indien appellante aanspraak wil maken op bevordering naar schaal 14 op basis van de zogenaamde vangnetregeling, dan moet zij blijk hebben gegeven van voldoende geschikt- en bekwaamheid op dat niveau. Dit kan, aldus de staatssecretaris, op twee manieren. De eerste is dat appellante op interim-basis voor een bepaalde tijd werkzaamheden op schaal 14 niveau zou kunnen verrichten. De geschikt- en bekwaamheid zou ook kunnen blijken uit de wijze van functioneren op schaal 13 niveau waarbij dat functioneren dan moet zijn beoordeeld als “uitstijgend boven schaal 13 niveau”.
2.2. Volgens de staatssecretaris heeft appellante nimmer de behoefte dan wel de ambitie gehad om (op interim-basis) werkzaamheden op schaal 14 niveau te verrichten. Evenmin kan worden gezegd dat appellantes functioneren uitstijgt boven het niveau van schaal 13. Hoewel uit een op 10 augustus 2006 opgemaakte beoordeling blijkt dat appellante in schaal 13 naar behoren functioneert, is dit onvoldoende om te concluderen dat zij voldoende geschikt en bekwaam is voor het functioneren op schaal 14 niveau. Ook uit een door appellante zelf ingebrachte selectie van door haar uitgevoerde werkzaamheden is dit niet kunnen blijken. De staatssecretaris blijft dan ook van mening dat appellante niet voldoet aan de vereisten voor bevordering naar schaal 14.
3. Appellante bestrijdt dat het door de Raad in zijn tussenuitspraak geconstateerde gebrek door de staatssecretaris is geheeld. Volgens appellante ontbreekt nog steeds een afgewogen oordeel over haar vermeende ongeschiktheid en onbekwaamheid om in december 2005 op schaal 14 niveau te functioneren. De overgelegde stukken, in het bijzonder de door de staatssecretaris overgelegde beoordeling, zouden eerder het tegenovergestelde onderbouwen.
4.1. De Raad acht de door de staatssecretaris gehanteerde criteria om te beoordelen of appellante voor bevordering in aanmerking komt, niet onaanvaardbaar.
4.2. Door appellante is niet bestreden dat zij nimmer werkzaamheden op schaal 14 niveau heeft verricht. Op de stelling van de staatsecretaris dat appellante wel werkzaamheden op dat niveau zijn aangeboden, is door appellante zowel bevestigend (in het beroepschrift en in haar reactie van 25 januari 2012) als ontkennend (op 17 maart 2011 ter zitting van de Raad) gereageerd. Wat daarvan ook zij: de Raad is er niet van overtuigd kunnen geraken dat het niet hebben verricht van werkzaamheden op schaal 14 niveau enkel is veroorzaakt door de houding van de staatssecretaris. Zo aan appellante nimmer werkzaamheden op dat niveau zijn opgedragen, moet worden vastgesteld dat appellante daarop kennelijk nimmer heeft aangedrongen en evenmin heeft gesolliciteerd naar een functie op dat niveau.
4.3. Door de staatssecretaris is in geding gebracht een beoordeling over het tijdvak 1 januari 2006 tot 1 juli 2006, opgemaakt op 10 augustus 2006 met het oog op een eventuele bevordering van appellante. De Raad kan appellante niet volgen in haar stelling dat de staatssecretaris doet voorkomen dat dit een reguliere beoordeling was. Zowel op het beoordelingsformulier als in de brief van 20 juni 2011 staat met zoveel woorden dat die beoordeling is opgemaakt in het kader van een eventuele bevordering op grond van de vangnetregeling.
Appellantes functioneren is beoordeeld als “goed” en de beoordelaar, haar toenmalige leidinggevende, zag geen belemmeringen voor bevordering naar schaal 14. Omdat volgens de staatssecretaris die laatste conclusie niet volgde uit de beoordeling zelf, is deze beoordeling nimmer vastgesteld. De Raad onderschrijft het standpunt van de staatssecretaris dat de kwalificatie “goed” niet noopte tot bevordering naar schaal 14. Daarvoor is immers vereist een functioneren dat boven die kwalificatie uitstijgt en daarvan is in die beoordeling niet gebleken.
4.4. Wat betreft de kritiek van appellante op de beoordeling door de regiovakbaas IB van de door appellante aangedragen producties, merkt de Raad op dat die stukken door appellante zelf zijn ingebracht. Dat zij nu stelt dat dit een niet representatieve steekproef betrof, want gebaseerd op een onvolledige selectie en geenszins voldoende om een oordeel te geven over het kennen en kunnen van appellante in december 2005, kan daarom geen aanleiding vormen het oordeel van de regiovakbaas in twijfel te trekken. Kennelijk heeft appellante geen aanleiding gezien andere, meer representatieve gegevens in te brengen.
Appellante kan worden toegegeven dat de onderbouwing van het door de regiovakbaas gegeven oordeel over appellantes werkzaamheden te wensen overlaat en wellicht zelfs dat dit oordeel niet kan dienen als doorslaggevend argument om een bevordering naar schaal 14 af te wijzen. Dit neemt niet weg dat bedoeld oordeel voor de Raad evenmin een voldoende onderbouwing vormt voor de stelling dat appellante op basis hiervan een bevordering niet kan worden onthouden. Daarvoor zijn in de door de regiovakbaas gegeven beschrijving van de beoordeelde stukken geen aanknopingspunten te vinden. Ook van de zijde van appellante zijn geen gegevens ingebracht die tot een ander oordeel dwingen.
4.5. Gelet in het bijzonder op hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen, komt de Raad tot de conclusie dat de weigering van de staatssecretaris appellante in december 2005 op grond van de vangnetregeling te bevorderen naar schaal 14 in rechte stand houdt.
5. Op grond van het overwogene in de tussenuitspraak, bezien in samenhang met het vorenstaande, komt de Raad tot het volgende oordeel. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit voor zover het de periode vanaf december 2005 betreft, niet berust op een deugdelijke motivering. Daarom dient dit besluit in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. Uit deze uitspraak volgt dat dit gebrek door de nadere motivering die de staatssecretaris in zijn brief van 20 juni 2011 heeft gegeven, is hersteld en het bestreden besluit nu berust op een voldoende grondslag. De Raad zal de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de staatssecretaris op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.092,50.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 september 2008 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover het de periode vanaf december 2005 betreft;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.736,50;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 368,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en R. Kooper en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2012.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
IJ
Q