[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 juli 2010, 09/3331 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 3 april 2012
Namens appellant heeft mr. P.J. Hagemeijer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft daarna schriftelijke vragen van de Raad beantwoord.
Namens appellant is daarop schriftelijk commentaar gegeven.
Desgevraagd heeft het Uwv daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2011, waar appellant, bijgestaan door mr. Hagemeijer, is verschenen en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
De Raad heeft na de behandeling ter zitting vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee hij het vooronderzoek heeft heropend.
Op schriftelijke vragen van de Raad heeft het Uwv geantwoord bij brief van 21 december 2011.
Mr. Hagemeijer heeft daarop namens appellant een reactie ingezonden.
Gelet op de van partijen verkregen toestemming, heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De Raad heeft het onderzoek gesloten.
1.1. Appellant is tot oktober 2003 werkzaam geweest als portier voor veertig uur per week. Op 18 februari 2004 heeft hij zich vanuit een uitkeringssituatie als bedoeld in de Werkloosheidswet ziek gemeld in verband met rugklachten. Met ingang van 15 februari 2006 heeft appellant een uitkering ontvangen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. In 2008 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Op basis van deze herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 23 december 2008 de uitkering ingevolge de Wet WIA van appellant met ingang van 24 februari 2009 ingetrokken. Bij besluit van 18 juni 2009 heeft het Uwv dit besluit, nadat daartegen bezwaar was gemaakt, gehandhaafd. Aan dit besluit ligt het standpunt ten grondslag dat appellant, met inachtneming van de bij hem vastgestelde rug- en polsaandoening, op 24 februari 2009 in staat was de hem voorgehouden functies van receptionist (sbc-code 315150), meteropnemer (sbc-code 315181) en parkeercontroleur (sbc-code 342022) te vervullen. Hiermee kon hij een inkomen verwerven dat in vergelijking met het voor hem geldende maatmaninkomen een verlies aan verdienvermogen betekende van ongeveer 32%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep dat appellant tegen het besluit van 18 juni 2009 (bestreden besluit) heeft ingesteld, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij geoordeeld dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant juist heeft vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant, gelet op die mogelijkheden, op 24 februari 2009 in staat is geweest de drie aan hem voorgehouden functies te verrichten.
3.1. In hoger beroep stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn functionele mogelijkheden juist zijn vastgesteld. Hij meent dat hij op 24 februari 2009 zwaarder beperkt was en hoogstens vier uur per dag kon werken in plaats van de acht uur per dag waarvan het Uwv is uitgegaan. Voorts betwist hij dat de functie van meteropnemer geschikt voor hem was omdat in deze functie lopen noch staan afgewisseld kan worden met zitten, hetgeen (ook volgens het Uwv) aangewezen was. Bovendien kent zijns inziens deze functie een te grote buig- en polsbelasting.
3.2. Het Uwv meent dat met de toelichtende rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige is komen vast te staan dat de functionele mogelijkheden juist zijn vastgesteld en dat de functie van meteropnemer binnen appellants mogelijkheden viel. De bij appellant uitgevoerde nieuwe ingreep aan de beide polsen begin 2010 geeft volgens het Uwv geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen, aangezien het in dit geding gaat om 24 februari 2009.
4.1. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1. De stelling van appellant dat het bestreden besluit berust op een onjuiste medische grondslag vindt onvoldoende steun in de voorhanden medische gegevens. Door appellant zijn in beroep en in hoger beroep geen nadere medische gegevens naar voren gebracht die twijfel wekken aan de juistheid van die medische grondslag. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts en de op basis daarvan aanvaarde functionele beperkingen in overeenstemming zijn met onder meer recente gegevens van de orthopedisch chirurg en neuroloog van appellant. De Raad voegt daaraan toe dat de operatie aan de polsen van appellant begin 2010 plaatsvond en dat er geen gegevens zijn waaruit achteraf bezien blijkt dat de met betrekking tot de datum 24 februari 2009 aanvaarde beperking (“geen zware of intensief polsen belastende arbeid”), gelet op die operatie, onvoldoende was.
4.2.1. Bij de stelling van appellant dat de functie van meteropnemer voor hem medisch ongeschikt is, gaat het om de vraag of voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant zoals deze zijn opgenomen door het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), met name bij item IV-19-1 (lopen tijdens het werk), item V-4-1 (staan tijdens het werk), item IV-10-2, IV-11-2, V-6-1(respectievelijk buigen, frequent buigen tijdens het werk en gebogen en/of getordeerd actief zijn), alsook item IV-23-1 (specifieke overige beperkingen, in dit geval geen zware of intensief polsen belastende arbeid).
4.2.2. In het zogenoemde Resultaat functiebeoordeling voor de functie van meteropnemer is bij het item “Lopen tijdens het werk” vermeld: ”Dagelijks niet meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 15 maal ongeveer 2 minuten achtereen.”. Bij het item “Staan tijdens het werk” is vermeld: “Dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 4 uren: tijdens 8 werkuren 15 maal ongeveer 2 minuten achtereen.” Appellant kan volgens de FML ongeveer 4 uren per dag lopen als dit wordt afgewisseld met zitten. Ook kan appellant zo nodig gedurende 4 uren per dag staan (maximaal een halfuur achtereen) als dit wordt afgewisseld met zitten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de beroepsfase toegelicht dat de gewenste afwisseling tijdens alle uren van de werkdag in de functie van meteropnemer voorkomt, namelijk 5 minuten tijdens het autorijden naar de volgende wijk (tijdens zes werkuren) en tijdens het autorijden aan het begin en aan het eind van de werkdag gedurende 15 minuten (tijdens twee werkuren). De bezwaarverzekeringsarts heeft op vragen van de Raad geantwoord dat, met de autoritten aan het begin en einde van de dag gevoegd bij de autoritten van 5 minuten per overig uur van de dag, voldaan is aan de in de FML opgenomen voorwaarden dat lopen en staan moeten worden afgewisseld met zitten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft erkend dat deze voorwaarden (bezien in onderlinge samenhang) wellicht voor meerdere uitleg vatbaar zijn en meegedeeld dat een beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts in een dergelijke situatie duidelijkheid dient te verschaffen over de toelaatbaarheid van de belasting. In de hier aan de orde zijnde situatie is dit volgens hem gebeurd met als conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat in de functie van meteropnemer voldoende afwisseling met zitten voorkomt. Naar aanleiding van de vragen van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts deze conclusie bevestigd en toegelicht dat er ten aanzien van appellant geen vaste volgorde noodzakelijk was met betrekking tot het lopen, staan en zitten. Deze nadere toelichting acht de Raad voldoende om te kunnen dienen als een deugdelijke motivering voor de geschiktheid van de functie wat betreft de afwisseling met zitten.
4.2.3. De functie van meteropnemer kent voorts met betrekking tot het item “Kort cyclisch buigen” de volgende belasting: “Dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 30 maal ongeveer 30 graden achtereen.” Bij het item Gebogen actief zijn is voorts vermeld: “Dagelijks niet meer dan ongeveer 1 uur: tijdens 4 werkuren 10 maal ongeveer 1 minuut achtereen (in licht gebogen houding de meter opnemen). Appellant kon volgens de FML ongeveer 45 graden buigen en zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 150 keer buigen. Hij kon minder dan 5 minuten achtereen gebogen en/of getordeerd actief zijn. Wat betreft het buigen constateert de Raad - met de bezwaararbeidsdeskundige - dat appellants belastbaarheid in de functie niet is overschreden.
4.2.4. Dit geldt ook voor appellants mogelijkheden om zijn polsen te gebruiken op de in geding zijnde datum. Appellant mocht geen zware of intensief de polsen belastende arbeid verrichten, maar het bedienen van een handterminal en het openen van deuren, alsook het autorijden dat voorkomt in de functie van meteropnemer kan volgens de in de bezwaarfase gegeven toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige daartoe niet worden gerekend. Appellant heeft deze opvatting niet in twijfel kunnen trekken.
4.2.5. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat de functie van meteropnemer, dan wel de overige functies niet gehanteerd hadden mogen worden.
4.3. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 slagen de gronden van appellant niet. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht vanwege de in hoger beroep noodzakelijk gebleken nadere toelichting op de geschiktheid van de functie van meteropnemer termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en J. Brand en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2012.