ECLI:NL:CRVB:2012:BW1007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6322 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het bezwaar tegen de beslissing van het Uwv over de loongerelateerde WGA-uitkering werd ongegrond verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 januari 2010, waarin het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% vaststelde, omdat zij meende volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn. Het Uwv had in de beslissing op bezwaar van 11 augustus 2010 de mate van arbeidsongeschiktheid echter bijgesteld naar 35 tot 45%, wat leidde tot de bestreden uitspraak.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv vrij stond om de mate van arbeidsongeschiktheid te verlagen en dat er geen sprake was van een verboden 'reformatio in peius', aangezien de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante niet was veranderd. De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de geselecteerde functies.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. De Raad bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsartsen hadden voldoende gemotiveerd waarom er geen duidelijke beperkingen in het cognitief functioneren van appellante waren vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

11/6322 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 september 2011, 10/3107 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 30 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.C.M. van den Hoek beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Hoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Bij besluit van 25 januari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 1 januari 2010 op grond van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat zij meent dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 11 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Dit bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante met ingang van 1 januari 2010 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 35 tot 45%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. In verband met hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd heeft de rechtbank allereerst overwogen dat het het Uwv vrij stond bij zijn beslissing op bezwaar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante alsnog naar beneden bij te stellen. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde op grond van zijn bevindingen tot lichtere beperkingen dan de verzekeringsarts eerder deed. Hierdoor resulteerde de beoordeling in bezwaar, na een aanvullend arbeidskundig onderzoek, in een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van de rechtbank is van een - verboden - “reformatio in peius” geen sprake, aangezien de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante niet is veranderd.
2.3. De rechtbank heeft vervolgens de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat uit het door appellante in beroep overgelegde concept-rapport van de neuroloog H.J.J.A. Bernsen van 8 november 2010 geen nieuwe (neurologische) bevindingen naar voren komen. Ook in het overgelegde neuropsychologisch rapport vindt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de - psychische - beperkingen van appellante zijn onderschat. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellante met de voormelde medische beperkingen in staat worden geacht werkzaamheden als bode/bezorger, gereedschapmaker en als boekhouder/loonadministrateur te verrichten en heeft het Uwv de geschiktheid van de functies voldoende toegelicht.
3. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Zij is van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen en dat zij daarom niet geschikt kan worden geacht om de geduide functies te vervullen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante desgevraagd ter zitting opnieuw verwezen naar de rapportage van de neuroloog Bernsen en naar de op schrift gestelde ervaringen van de revalidatiearts G. Kramer.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan zich geheel verenigen met de overwegingen van de rechtbank dat en waarom in het onderhavige geval geen sprake is van een verboden “reformatio in peius”.
Wanneer appellante het met een toekomstig besluit over het recht op WIA-uitkering niet eens is, staat het haar vrij de medische en arbeidskundige grondslag van dat besluit aan te vechten.
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. De bezwaarverzekeringsartsen hebben in voldoende mate gemotiveerd waarom er geen duidelijke beperkingen in het cognitief functioneren van appellante zijn vast te stellen. De door appellante ingebrachte rapportage van de neuroloog Bernsen van 8 november 2010 kan niet tot een andere conclusie leiden, aangezien deze arts de door hem genoemde beperkingen niet baseert op objectieve medische gegevens. Voorts hebben de bezwaarverzekeringsartsen voldoende onderbouwd waarom er evenmin sprake is van eenduidig te objectiveren fysieke belemmeringen.
4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting volstaat de Raad met te verwijzen naar de overweging in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank oordeelt dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De Raad maakt deze overweging tot de zijne.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) N.S.A. El Hana.
JL