ECLI:NL:CRVB:2012:BW0829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4196 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding van kosten van hoortoestellen door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. Appellant had een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor vergoeding van de kosten van hoortoestellen. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag meer dan een jaar na de aanschaf van de hoortoestellen was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.

De Raad heeft het beleid van het Uwv beoordeeld, dat stelt dat kosten voor een eenmalige voorziening alleen vergoed kunnen worden als de aanvraag binnen een jaar na de aanschaf wordt ingediend. Appellant voerde aan dat hij niet was geïnformeerd over de mogelijkheid om een aanvraag te doen en dat het beleid niet gepubliceerd was. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt en dat het Uwv binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling had gehandeld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken. De late indiening van de aanvraag was te wijten aan het feit dat appellant pas later was geïnformeerd over de mogelijkheid van een vergoeding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/4196 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 juni 2010, 10/1003 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 4 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2012. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 11 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv na bezwaar gehandhaafd zijn besluit van 10 december 2009 tot afwijzing van de aanvraag van appellant om vergoeding van de kosten van hoortoestellen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat er overeenkomstig het beleid geen vergoeding wordt verstrekt voor kosten die meer dan een jaar voor datum aanvraag gemaakt zijn. In het geval van appellant zijn er geen bijzondere omstandigheden om van dit beleid af te wijken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank acht het beleid van het Uwv, dat de kosten van een eenmalige voorziening slechts kunnen worden vergoed, als tussen aanschaf en aanvraag van de voorziening niet meer dan één jaar ligt, te liggen binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. De rechtbank volgt appellant niet in zijn stelling dat het Uwv bij de start van de termijn van één jaar moet uitgaan van de betaaldatum en niet van de factuurdatum. Appellant heeft op 29 november 2007 van zijn leverancier een factuur voor de hoortoestellen ontvangen en op 3 december 2009 het Uwv verzocht om vergoeding van deze hoortoestellen. De aanvraag voor vergoeding is derhalve langer dan één jaar na de aanschaf ingediend, zodat het Uwv heeft kunnen overgaan tot het afwijzen van appellants aanvraag.
3.1. Appellant kan zich - kort gezegd - niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. De omstandigheden van zijn geval zijn door het Uwv ten onrechte niet meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft aangevoerd dat hij niet geïnformeerd is over de mogelijkheid voor het doen van een aanvraag. Hij heeft er verder op gewezen dat het terzake geldende beleid niet is gepubliceerd.
3.2. Het Uwv onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De door appellant genoemde omstandigheden kunnen niet beschouwd worden als een bijzonder geval op grond waarvan het Uwv zou moeten afwijken van het beleid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv met zijn terzake geldende beleid is gebleven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling en dat het bestreden besluit in overeenstemming is met dit beleid. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, heeft de Raad geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen.
4.2. Van bijzondere omstandigheden om in dit geval in afwijking van het beleid de gevraagde voorziening toe te kennen, is de Raad niet gebleken. De late aanvraag is kennelijk daaraan te wijten, dat appellant eerst in een later stadium is geïnformeerd over de mogelijkheid van een voorziening als de onderhavige. Zodanige onbekendheid kan, zoals de Raad herhaaldelijk heeft overwogen, niet worden aangemerkt als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Ook in de aangevoerde grond dat het beleid niet bekend is gemaakt, leest de Raad geen bijzonder omstandigheid in vorenbedoelde zin.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) K.E. Haan.
KR