ECLI:NL:CRVB:2012:BW0635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1092 WWB + 10/1094 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van kleding, schoenen en tandartskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellante, die werkzaam is als oproepkracht bij de Stichting Humanitas. Appellante had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van kleding en schoenen, alsook voor tandartskosten. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, zoals vereist door de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank Rotterdam had eerder de beroepen van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad overwoog dat de kosten van kleding en schoeisel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, die uit het bijstandsinkomen moeten worden voldaan, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het college had beleid dat alleen beroepskleding als bijzondere noodzakelijke kosten erkent. Aangezien de kosten waarvoor appellante bijstand vroeg niet onder deze categorie vielen, was de afwijzing terecht.

Wat betreft de tandartskosten oordeelde de Raad dat deze kosten in beginsel onder de Zorgverzekeringswet vallen en dat bijzondere bijstandsverlening hiervoor niet aan de orde is. Het college had bovendien beleid dat alleen bijzondere bijstand verstrekt aan degenen die niet deelnemen aan de collectieve verzekering ZKA, maar elders een aanvullende verzekering hebben afgesloten. Appellante voldeed niet aan deze voorwaarden, waardoor haar aanvraag ook voor tandartskosten werd afgewezen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/1092 WWB
10/1094 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2010, 09/1270 en 09/1271 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 3 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. Friperson, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. M.K. Bhadai heeft de behandeling van de zaken overgenomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2012. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich later vertegenwoordigen door mr. S. el Fizazi.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is sinds 23 september 2008 als oproepkracht werkzaam bij de Stichting Humanitas in de functie van medewerker verzorging.
1.2. In verband met haar werkaanvaarding bij Stichting Humanitas heeft appellante op 26 september 2008 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van kleding en schoenen. Tevens heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten.
1.3. Bij besluit van 26 november 2008, zoals na bezwaar gehandhaafd bij afzonderlijke besluiten van 3 en 8 april 2009 (bestreden besluiten), heeft het college de aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de betreffende kosten weliswaar noodzakelijk zijn, maar niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij verplicht was om verzorgd naar het werk te gaan. Vanwege het onvoorziene karakter moet deze noodzakelijke kledingaanschaf worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 35 van de WWB. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij over onvoldoende middelen beschikte om voor de tandartskosten een aanvullende verzekering te kunnen afsluiten of daarvoor te kunnen reserveren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De kosten van kleding en schoenen
4.1. Naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 15 april 2008, LJN BC9554) behoren de kosten van kleding en schoeisel tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die door middel van reservering vooraf dan wel gespreide betaling achteraf uit het (bijstands)inkomen dienen te worden voldaan. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de algemene draagkracht kunnen worden voldaan.
4.2. Het college voert bij de beoordeling van de vraag of de noodzakelijke kosten voor kleding voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de WWB het beleid dat bij werkaanvaarding alleen de kosten van beroepskleding als bijzondere noodzakelijke bestaanskosten worden aangemerkt. Uit het hoger beroepschrift blijkt dat de kosten waarvoor appellante om bijzondere bijstand heeft gevraagd niet zien op de kosten van beroepskleding, maar op de kosten voor verzorgde kleding. Aan het door het college gevoerde beleid kon appellante daarom geen aanspraak op bijzondere bijstand ontlenen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat het college de kosten in afwijking van zijn beleid had moeten aanmerken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35 van de WWB.
De tandartskosten
4.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld CRvB 17 november 2009, LJN BK4230) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. Voorts gaat de Raad ervan uit dat in deze regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening voor die kosten niet aan de orde is. Dit brengt met zich dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
4.4. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten mede beoordeeld aan de hand van het door hem op dit onderwerp gevoerde beleid. Volgens dat beleid geldt voor tandartskosten gemaakt in 2008 dat bijzondere bijstand alleen nog wordt verstrekt aan degene die niet deelneemt aan de collectieve verzekering ZKA, maar elders een aanvullende verzekering heeft afgesloten tegen tandartskosten. Volgens het college komt appellante op grond van dit beleid niet in aanmerking voor vergoeding van de tandartskosten omdat zij niet deelneemt aan de collectieve verzekering ZKA en evenmin elders een aanvullende verzekering heeft afgesloten tegen tandartskosten.
4.5. Dit beleid moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 5 oktober 2010, LJN BO1031) wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast. Het college heeft de aanvraag van appellante in overeenstemming met zijn beleid afgewezen. Gelet op de beperkte toetsing komt de Raad niet toe aan de beoordeling van de stelling van appellante dat zij over onvoldoende financiële middelen beschikte om een aanvullende verzekering te kunnen afsluiten of te kunnen reserveren.
4.6. Hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en E.C.R. Schut en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2012.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) R. Scheffer.
RB