ECLI:NL:CRVB:2012:BW0586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bezwaartermijn en ontvankelijkheid in het bestuursrecht met betrekking tot de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een voorlopige jaarafrekening voor de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over 2006. Appellant, wonende in België, had op 3 december 2008 bezwaar gemaakt tegen de voorlopige jaarafrekening die hem op 10 april 2007 was toegestuurd. Het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn van zes weken was overschreden. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de voorlopige jaarafrekening niet aangetekend was verzonden, maar dat dit niet betekende dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
De Raad overwoog dat de termijn van zes weken voor het indienen van bezwaar niet onredelijk is en dat deze termijn niet in strijd is met het gemeenschapsrecht. De Raad bevestigde dat het de lidstaten vrijstaat om hun procesrecht in te richten, mits dit niet ongunstiger is dan voor soortgelijke nationale vorderingen. De Raad concludeerde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was en dat de vraag of het College voor zorgverzekeringen (Cvz) bevoegd was om de bijdrage Zvw vast te stellen, alleen aan de orde kon komen bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil, wat niet mogelijk was zonder ontvankelijkheid van het bezwaar.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en de leden T.L. de Vries en E.E.V. Lenos, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2012.