ECLI:NL:CRVB:2012:BW0480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering éénoudertoeslag door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de éénoudertoeslag door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Amsterdam in haar eerdere uitspraak van 10 maart 2011 werd bevestigd. De Minister had op 16 februari 2010 besloten om de éénoudertoeslag van appellante in te trekken en de reeds uitbetaalde toeslag terug te vorderen. Dit besluit was genomen na een bezwaarprocedure, waarin de Minister zich op het standpunt stelde dat er geen sprake was van een bestendige en gewilde verbreking van de echtelijke samenleving tussen appellante en haar echtgenoot. Appellante had de intentie om haar echtgenoot naar Nederland te laten overkomen, wat volgens de Minister de reden was dat de relatie niet als duurzaam gescheiden kon worden beschouwd.
Tijdens de zitting op 17 februari 2012 was appellante niet aanwezig, maar de Minister werd vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter. De rechtbank had in haar uitspraak overwogen dat appellante niet had aangetoond dat haar relatie met haar echtgenoot was verslechterd. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellante in hoger beroep niet voldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen dat de relatie met haar echtgenoot op dat moment al onder druk stond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken omtrent de éénoudertoeslag en de beoordeling van de relatie tussen partners in het kader van de wetgeving rondom sociale zekerheid. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door J. Brand, met J.R. Baas als griffier.