ECLI:NL:CRVB:2012:BW0480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2443 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering éénoudertoeslag door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de éénoudertoeslag door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Amsterdam in haar eerdere uitspraak van 10 maart 2011 werd bevestigd. De Minister had op 16 februari 2010 besloten om de éénoudertoeslag van appellante in te trekken en de reeds uitbetaalde toeslag terug te vorderen. Dit besluit was genomen na een bezwaarprocedure, waarin de Minister zich op het standpunt stelde dat er geen sprake was van een bestendige en gewilde verbreking van de echtelijke samenleving tussen appellante en haar echtgenoot. Appellante had de intentie om haar echtgenoot naar Nederland te laten overkomen, wat volgens de Minister de reden was dat de relatie niet als duurzaam gescheiden kon worden beschouwd.

Tijdens de zitting op 17 februari 2012 was appellante niet aanwezig, maar de Minister werd vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter. De rechtbank had in haar uitspraak overwogen dat appellante niet had aangetoond dat haar relatie met haar echtgenoot was verslechterd. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellante in hoger beroep niet voldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen dat de relatie met haar echtgenoot op dat moment al onder druk stond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken omtrent de éénoudertoeslag en de beoordeling van de relatie tussen partners in het kader van de wetgeving rondom sociale zekerheid. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door J. Brand, met J.R. Baas als griffier.

Uitspraak

11/2443 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2011, 10/833
(aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister).
Datum uitspraak: 30 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2012. Appellante is niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 16 februari 2010 heeft de Minister, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluiten tot intrekking van de éénoudertoeslag en terugvordering van de uitbetaalde toeslag.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 16 februari 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe – na op juiste en uitgebreide wijze het wettelijk kader en de door de Raad gevormde jurisprudentie te hebben weergegeven – overwogen dat de Minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van een bestendige en gewilde verbreking van de echtelijke samenleving tussen appellante en haar echtgenoot geen sprake was, omdat appellante de intentie had haar echtgenoot naar Nederland te laten overkomen. De rechtbank heeft zich hierbij gebaseerd op de brief van appellante van 20 april 2009, waarin zij in antwoord op het verzoek van de Minister om aan te tonen dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot, heeft vermeld dat haar echtgenoot in Marokko woonachtig is en hij geen visum voor Nederland kan krijgen. Appellante heeft in deze brief voorts vermeld dat dit zal veranderen als zij klaar is met haar studie en een huis heeft, maar dat zij tot die tijd geduld zal moeten hebben.
2.2. De rechtbank heeft er voorts op gewezen dat voor de stelling van appellante dat de relatie tussen haar en haar echtgenoot is verslechterd, elk bewijs ontbreekt.
3. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante – volledig aangehaald – de volgende grond van hoger beroep naar voren gebracht:
“Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden uitspraak. Eiseres is van mening, dat het voornemen van appellante haar echtgenoot naar Nederland over te laten komen niet uitsluit, dat de relatie van appellante met haar echtgenoot op dat moment reeds onder druk was komen te staan en ernstig was verslechterd. De rechtbank is ten onrechte wel van dit gegeven uitgegaan.”
4.1. Uit hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet worden afgeleid dat de rechtbank tot een onjuist oordeel is gekomen. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of gelet op de jurisprudentie van de Raad als is weergegeven door de rechtbank in de aangevallen uitspraak het bestaan van een verslechterde relatie tussen appellante en haar echtgenoot tot het door appellante beoogde resultaat zou kunnen leiden, heeft appellante ook in hoger beroep haar stelling ter zake niet onderbouwd.
4.2. Het hoger beroep treft dan ook geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.3. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) J.R. Baas.