ECLI:NL:CRVB:2012:BW0463
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake studiefinanciering en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft appellante, wonende in Egypte, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 25 februari 2011 het beroep van appellante tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 januari 2010 gegrond verklaard, maar had geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding bij het indienen van bezwaar niet verschoonbaar is. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van 13 maart 2009, waarin haar verzoek om studiefinanciering was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was, omdat appellante het bezwaarschrift niet tijdig had ingediend.
De Raad overweegt dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. Appellante had zich laten vertegenwoordigen door A.S.A.A. Ammar, die beroepsmatig rechtsbijstand verleende. De Raad stelt dat, nu het beroep gegrond is verklaard, de Minister in beginsel de proceskosten van appellante dient te vergoeden. De omstandigheid dat de gegrondverklaring is gebaseerd op een ambtshalve oordeel van de rechtbank is onvoldoende om van dit beginsel af te wijken.
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het verzoek om proceskostenvergoeding niet is ingewilligd en bevestigt de uitspraak voor het overige. De Minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.748,- bedragen, en moet het griffierecht van € 112,- aan appellante vergoeden. De uitspraak is gedaan op 30 maart 2012.