ECLI:NL:CRVB:2012:BW0116
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- M. Nijholt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar en verzoek om schadevergoeding in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep van een appellant die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, waarin hij werd uitgenodigd voor een gesprek in verband met een periodiek rechtmatigheidsonderzoek. Het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief volgens hen geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank Alkmaar had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de brief van het college inderdaad niet op zelfstandig rechtsgevolg was gericht en dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De appellant voerde aan dat hij schade had geleden en vroeg om materiële en immateriële schadevergoeding. De Raad oordeelde dat het verzoek om materiële schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat de ontvankelijkheid van het bezwaar niet was erkend.
Daarnaast betoogde de appellant dat er sprake was van immateriële schade door opzettelijke vertraging in de procedures. De Raad verwierp dit betoog, verwijzend naar eerdere jurisprudentie waarin werd gesteld dat de redelijke termijn voor procedures in drie instanties niet overschreden is als de totale duur van de procedure niet langer dan vier jaar is. Aangezien de totale behandelingsduur in deze zaak nog niet vier jaar had bedragen, werd het verzoek om immateriële schadevergoeding eveneens afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, met M. Nijholt als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 maart 2012.