ECLI:NL:CRVB:2012:BW0064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4732 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand naar de norm voor een alleenstaande en de ingangsdatum daarvan

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan appellante, die medio december 2008 een aanvraag indiende op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Hulst heeft deze aanvraag bij besluit van 6 februari 2009 buiten behandeling gesteld, omdat appellante niet de benodigde gegevens had overgelegd. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Later, bij een nieuwe aanvraag op 12 juni 2009, werd haar bijstand naar de norm voor een alleenstaande toegekend met ingang van 14 april 2009, de datum waarop zij zich bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) had gemeld.

Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die haar beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. In hoger beroep stelde appellante dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat haar bijstand met terugwerkende kracht tot 13 december 2008 verleend zou moeten worden. Ze betoogde dat haar eerdere aanvraag van medio december 2008 ook gericht was op bijstand met ingang van die datum en dat het college ten onrechte had aangenomen dat haar aanvraag buiten behandeling was gelaten vanwege onvoldoende gegevens.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat volgens vaste rechtspraak in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum van de bijstandsaanvraag of de melding bij het CWI, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat er in dit geval geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigden. De eerdere bijstandsaanvraag was immers al bij besluit van 6 februari 2009 afgehandeld en dat besluit was in rechte onaantastbaar geworden. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

11/4732 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 14 juli 2011, 10/881 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Hulst (college)
Datum uitspraak: 27 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft B.J. Visser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2012. Appellante is verschenen, bijstaan door mr. A.B.M. Adriaansen, kantoorgenoot van mr. Visser. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.M. van Duyse-Michielsen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft medio december 2008 een aanvraag ingediend om bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 6 februari 2009 buiten behandeling gesteld op de grond dat appellante niet vóór 6 februari 2009 de voor de aanvraag ontbrekende gegevens en bewijsstukken heeft overgelegd. Het college heeft het tegen dat besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 23 augustus 2010. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 23 augustus 2010.
1.2. Het college heeft appellante naar aanleiding van een nieuwe aanvraag bij besluit van 12 juni 2009 bijstand naar de norm voor een alleenstaande toegekend met ingang van 14 april 2009, de datum waarop appellante zich bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) heeft gemeld.
1.3. Bij besluit van 8 september 2010 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 12 juni 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er in haar geval bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat haar bijstand wordt verleend met terugwerkende kracht tot 13 december 2008. In dit verband heeft appellante erop gewezen dat haar aanvraag van medio december 2008 eveneens gericht was op het verkrijgen van bijstand met ingang van 13 december 2008 en dat ten onrechte is aangenomen dat die aanvraag buiten behandeling is gelaten omdat zij onvoldoende gegevens had overgelegd. Volgens appellante komt hierbij betekenis toe aan het verhandelde ter hoorzitting van 29 april 2010 en een door haar in beroep ingebrachte rapportage van 18 juni 2009. Daaruit blijkt volgens haar dat het college de eerdere bijstandsaanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat niet duidelijk was of zij in de gemeente Hulst woonachtig is. De omstandigheid dat het college appellante nadien het voordeel van de twijfel heeft gegeven en aangenomen heeft dat appellante destijds wel in Hulst woonde, zou het college aanleiding moeten geven haar met ingang van 13 december 2008 bijstand toe te kennen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er in het geval van appellante geen bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in 4.1. In dit verband komt, anders dan appellante meent, geen betekenis toe aan haar eerdere bijstandsaanvraag. Op deze aanvraag is immers beslist bij besluit van 6 februari 2009, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Hetgeen appellante over dat besluit naar voren heeft gebracht, kan bij de beoordeling van het thans in geding zijnde geschil niet aan de orde komen.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2012.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD