[Appellante], wonende te [woonplaats], Duitsland (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2010, 09/699 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 23 maart 2012
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2012. Appellante is daarbij - met bericht van verhindering - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante, geboren [in] 1950, is op 1 augustus 2005 met wijlen haar echtgenoot, geboren [in] 1949, verhuisd naar Duitsland. Haar echtgenoot ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Op 3 februari 2006 heeft de Svb desgevraagd aan de echtgenoot informatie en een aanvraagformulier toegezonden met betrekking tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en Algemene nabestaandenwet (ANW). Met een op 9 februari 2006 gedateerd aanvraagformulier heeft appellante zich aangemeld voor een vrijwillige verzekering voor een pensioen ingevolge de AOW. Bij beslissing van 9 maart 2006 heeft de Svb appellante bevoegd geacht om vanaf 30 juli 2005 deel te nemen aan de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW. Naar aanleiding van de aanmelding van appellante voor de vrijwillige AOW-verzekering heeft de Svb bij brief van eveneens 9 maart 2006 aan de echtgenoot van appellante een vragenlijst toegezonden met het verzoek deze in te vullen en te retourneren omdat hij mogelijk aan de vrijwillige verzekering kan deelnemen. Bij aangetekende brief van 1 mei 2006 heeft de Svb het verzoek om de vragenlijst in te vullen herhaald. Daarbij is opgemerkt dat indien de echtgenoot niet binnen zes weken reageert, de Svb ervan uitgaat dat er geen interesse is in deelname aan de vrijwillige verzekering. De echtgenoot van appellante heeft hierop niet gereageerd.
1.3. De echtgenoot van appellante is op 6 april 2008 overleden. Appellante heeft vervolgens bij brief van 27 mei 2008 verzocht om alsnog te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering ingevolge de ANW. Zij heeft hierbij te kennen gegeven dat zij niet wist dat haar echtgenoot zich ook vrijwillig voor de ANW had moeten verzekeren. Voorts heeft zij gesteld dat zij op grond van haar leeftijd niet direct voor een ANW-uitkering in aanmerking komt, maar dat zij er onlangs achter is gekomen dat zij mogelijk voor een ANW-uitkering in aanmerking komt omdat zij voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is.
1.4. De Svb heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om postume toelating van de echtgenoot van appellante tot de vrijwillige verzekering ingevolge de ANW.
1.5. Bij besluit van 2 juli 2008 heeft de Svb medegedeeld dat de echtgenoot van appellante niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering, omdat het verzoek tot deelname niet is ingediend binnen de wettelijke aanmeldingstermijn.
1.6. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellante betoogd dat zij en haar echtgenoot op het moment dat zij moesten beslissen over de vrijwillige ANW-verzekering door de Svb onvolledig en onjuist zijn geïnformeerd. Appellante heeft daarbij gesteld dat een medewerker van de Svb haar heeft verteld dat zij op grond van haar leeftijd niet voor een ANW-uitkering in aanmerking zou komen en dat een vrijwillige ANW-verzekering daarom geen zin had. Op grond van deze informatie hebben appellante en haar echtgenoot destijds besloten zich niet aan te melden voor de vrijwillige ANW-verzekering.
1.7. Bij beslissing op bezwaar van 30 januari 2009 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het besluit van 2 juli 2008 gehandhaafd. De Svb heeft daarbij nog opgemerkt dat de aanmeldingstermijn dwingendrechtelijk van aard is. Onbekendheid met de wettelijke regeling is geen reden om de termijnoverschrijding te pardonneren. Er is ook overigens geen sprake van zodanig bijzondere omstandigheden dat die overschrijding niet zou mogen worden tegengeworpen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door een medewerker van de Svb op het verkeerde been is gezet.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Svb herhaaldelijk foutieve, onvolledige en zelfs misleidende informatie heeft gegeven op basis waarvan zij en haar echtgenoot hebben besloten zich niet aan te melden voor de vrijwillige ANW-verzekering. Dat appellante haar klacht volgens de rechtbank niet aannemelijk heeft kunnen maken, mag haar niet tegengeworpen worden.
3.2. De gemachtigde van de Svb heeft ter zitting van de Raad meegedeeld dat zij bij de Afdeling Verzekeringen nog navraag heeft gedaan of in het computersysteem aanwijzingen zijn te vinden over de informatie die door de Svb in de voor dit geding relevante periode is verstrekt. Hierbij zijn twee meldingen naar voren gekomen. Een telefoongesprek met de echtgenoot van appellante op 3 februari 2006 naar aanleiding waarvan informatie is verzonden en een telefoongesprek met appellante dat heeft plaatsgevonden in maart 2007 waarna brochures zijn verzonden. Niet is vermeld welke brochures zijn toegezonden. Er zijn ook geen verdere gegevens over de inhoud van de gesprekken voorhanden. De gemachtigde van de Svb heeft er voorts op gewezen dat het telefoongesprek van maart 2007 reeds ruim na de aanmeldingstermijn voor de vrijwillige verzekering heeft plaatsgevonden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het op 27 mei 2008 gedane (postume) verzoek om deelname aan de vrijwillige verzekering krachtens de ANW niet is gedaan binnen de in die wet gestelde termijn van één jaar na de dag waarop de verplichte verzekering van de echtgenoot van appellante is geëindigd. Dit betekent dat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering.
4.3. In geding is de vraag of er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn niet tegengeworpen zou mogen worden.
4.4. Na zijn vertrek uit Nederland was de echtgenoot van appellante niet meer verzekerd voor de AOW en de ANW. De echtgenoot had zich vrijwillig kunnen verzekeren, maar heeft dat voor beide wetten niet gedaan, ook niet na enkele malen in 2006 op de mogelijkheid daartoe gewezen te zijn door de Svb door middel van brieven en een informatiepakket. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de Svb appellante en haar echtgenoot onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd met betrekking tot de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een ANW-uitkering. Uit de brief van 27 mei 2008 maakt de Raad op dat eerder sprake was van onbekendheid met de relevante regelgeving. De enkele later door appellante ingenomen stelling dat zij en haar echtgenoot zich op grond van onjuiste en onvolledige informatie van de Svb niet voor de vrijwillige ANW-verzekering hebben aangemeld, is onvoldoende om appellante het voordeel van de twijfel te geven en haar in weerwil van de wettelijke bepalingen in de gelegenheid te stellen om alsnog haar echtgenoot aan te melden voor de vrijwillige verzekering. Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad de in 4.3 geformuleerde vraag dan ook ontkennend.
4.5. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2012.
(get.) M.M. van der Kade.