ECLI:NL:CRVB:2012:BV9100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6909 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had in haar uitspraak van 18 november 2010 geoordeeld dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak, waarvoor de appellant reeds een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L. Boon, stelde in hoger beroep dat zijn rug- en enkelklachten waren toegenomen en dat dit niet correct was beoordeeld door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv.

De Raad heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en heeft de besluiten van het Uwv, die de arbeidsongeschiktheid van de appellant beoordeelden, kritisch bekeken. Het Uwv had in zijn besluit van 3 december 2009 vastgesteld dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was en dit besluit was gehandhaafd in een later besluit van 4 juni 2010. De bezwaarverzekeringsarts had geconcludeerd dat er geen nieuwe medische gegevens waren die aanleiding gaven om van het eerdere oordeel af te wijken. De Raad heeft in de ingediende medische stukken geen objectieve aanknopingspunten gevonden die de stelling van de appellant konden onderbouwen.

De Raad heeft de relevante wetgeving, met name artikel 39a van de WAO, in overweging genomen, waarin wordt gesteld dat herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaatsvindt bij toename van arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na toekenning, mits deze voortkomt uit dezelfde oorzaak. De Raad concludeerde dat de appellant niet in zijn bewijsvoering was geslaagd en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6909 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 november 2010, 10/1919 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 16 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Door partijen zijn nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2012. Namens appellant is mr. Boon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 3 december 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat er bij appellant met ingang van 30 september 2009 geen sprake is van een toename van de arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor appellant reeds een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. Aan voornoemd besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig rapport van 2 december 2009 ten grondslag.
1.3. Bij besluit van 4 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van 3 december 2009 gehandhaafd. Het bestreden besluit steunt op een verzekeringsgeneeskundig rapport van 27 mei 2010. In dat rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er geen (nieuwe) medische gegevens zijn die aanleiding geven om af te wijken van het door de primaire verzekeringsarts ingenomen standpunt.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank allereerst vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat, voor zover sprake is van een toeneming van appellants beperkingen als gevolg van trombose, geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat zij geen reden heeft gezien om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, zoals weergegeven
in 1.3.
2.2. Voor zover de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport heeft gesteld dat hij bij het lichamelijk onderzoek wat betreft de ‘oude’ rug- en beenklachten geen evidente verslechtering heeft geconstateerd ten opzichte van het eerder uitgevoerd onderzoek in 2006, heeft de rechtbank aangenomen dat sprake is van een verschrijving en dat de bezwaarverzekeringsarts heeft gedoeld op het medische onderzoek waarvan de resultaten zijn neergelegd in het verzekeringsgeneeskundig rapport van 11 juni 2008.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschikt. Hij heeft erop gewezen dat zijn rug- en enkelklachten zijn toegenomen. Ter zitting heeft appellant met betrekking tot het verzekeringsgeneeskundig rapport van 27 mei 2010 naar voren gebracht dat hem, in tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank, niet is gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts abusievelijk het medisch onderzoek in 2006 heeft genoemd in plaats van het onderzoek in 2008.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 39a, eerste lid, van de WAO vindt, ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid uiteengezet waarom van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekte oorzaak geen sprake is. De Raad onderschrijft dat oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Voor zover de bezwaarverzekeringsarts heeft vermeld dat hij zijn bevindingen naar aanleiding van een medisch onderzoek heeft vergeleken met het in 2006 verrichte medische onderzoek, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het hier een kennelijke verschrijving betreft.
4.3. In hetgeen appellant in hoger beroep aan (medische) stukken heeft overgelegd, ziet de Raad geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. In de brief van orthopedisch dr. chirurg J.G.E. Hendriks van 31 oktober 2011 heeft de Raad geen medisch objectiveerbare aanknopingspunten gevonden voor appellants stelling dat hij vanaf 30 september 2009 toegenomen beperkingen had als gevolg van de reeds bestaande rug- en beenklachten. Ook de verschillende afspraakkaarten die appellant heeft ingebracht, bieden hiervoor naar het oordeel van de Raad geen steun.
4.4. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier, De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) J.R. Baas.
KR