ECLI:NL:CRVB:2012:BV9007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4091 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om veroordeling college in proceskosten na beslissing op bezwaar bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met haar broer. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, maar de rechtbank heeft dit beroep afgewezen, omdat zij van mening was dat appellante te vroeg beroep had ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het beroep van appellante tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar terecht was ingesteld, omdat het college geen bericht had gedaan van verdere verdaging van de beslistermijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 322,-- voor de verleende rechtsbijstand in beroep en € 437,-- voor de verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Daarnaast moet het college het griffierecht van € 111,-- aan appellante vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige beslissing op bezwaar en de verplichting van het college om appellante op de hoogte te stellen van eventuele verdagingen in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat het beroep van appellante na het verstrijken van de beslistermijn is ingesteld, wat betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep te vroeg was.

De uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.

Uitspraak

10/4091 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2010, 09/1919 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 7 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 8 februari 2012, waar partijen, zoals bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 27 februari 2009 heeft het college de aanvraag van appellante om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande afgewezen op de grond dat zij een gezamenlijke huishouding voert met haar broer [naam broer]. Appellante heeft daartegen op 13 maart 2009 bezwaar gemaakt.
1.2. Appellante heeft bij faxbericht van 29 april 2009 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
1.3. Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het college op verzoek van de broer van appellante zijn bijstand naar de norm voor een alleenstaande omgezet naar de norm voor gehuwden. Bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2009 heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Volgens het college is terecht besloten appellante geen bijstand naar de norm voor een alleenstaande toe te kennen. Daarop heeft appellante het beroep bij de rechtbank ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de gemaakte proceskosten. Appellante is van mening, in reactie op het standpunt dienaangaande van het college, dat haar bezwaar niet gevoegd is behandeld met andere bezwaren.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, het verzoek om veroordeling van het college in de proceskosten afgewezen. Daartoe is onder meer overwogen dat appellante te vroeg beroep heeft ingesteld, aangezien de beslistermijn was uitgesteld tot en met 7 mei 2009 doordat was afgesproken dat in de gevoegde bezwaarschriften nadere gronden mochten worden ingediend. Bovendien werd door de voeging de beslistermijn van het laatst ingediende bezwaarschrift, te weten die van 1 april 2009, bepalend.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Zij heeft aangevoerd dat ten aanzien van haar geen sprake was van voeging van zaken. Ook was geen uitstel van de beslistermijn overeengekomen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De ingevolge artikel 7:10, eerste lid, (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende beslistermijn van zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift eindigde in dit geval op 24 april 2009. Bij brief van 24 april 2009 is aan de gemachtigde van appellante bericht dat de hoorzitting zal plaatsvinden op 28 april 2009, aansluitend aan de hoorzitting inzake bezwaren van de broer van appellante. Daaruit blijkt niet van gevoegde behandeling met de bezwaren van de broer van appellante. Ook uit de verslagen van de hoorzittingen blijkt dit niet. Zo al met de brief van 24 april 2009 tevens een verdaging is beoogd van het nemen van een beslissing op bezwaar, dan reikt deze in ieder geval niet verder dan tot en met 28 april 2009.
4.2. Het college heeft in verweer aangevoerd dat uit overwegingen van zorgvuldigheid ervoor is gekozen om de afhandeling van het bezwaar van appellante te laten samenvallen met het bezwaar van de broer van appellante, aan wie tot 8 mei 2009 de gelegenheid was gegeven nadere gronden in bezwaar in te dienen. Volgens het college is appellante door deze handelwijze niet in haar belangen geschaad. Wat daar ook van zij, het college heeft aan appellante geen bericht gedaan van verdere verdaging van het nemen van de beslissing op bezwaar.
4.3. Dit betekent dat het beroep van appellante van 29 april 2009 tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar na het verstrijken van de beslistermijn is ingesteld. Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, veroordeelt de Raad het college in de proceskosten van appellante in beroep. Deze kosten bedragen € 322,-- wegens verleende rechtsbijstand. Voorts zal het college op grond van artikel 8:41, vierde lid, van de Awb aan appellante het griffierecht in beroep dienen te vergoeden.
5. Verder bestaat aanleiding voor een veroordeling van het college in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden berekend op € 437,-- wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante, tot een bedrag van € 759,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
- bepaalt dat het college aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD