[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2010, 09/1921 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 7 maart 2012
Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 8 februari 2012, waar partijen, zoals bericht, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft op 17 maart 2009 een bezwaarschrift ingediend tegen de uit de uitkeringsspecificatie van eind februari 2009 blijkende blokkering van de bijstand met ingang van 1 februari 2009.
1.2. Appellant heeft bij faxbericht van 29 april 2009 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2009 heeft het college onder meer overwogen dat terecht is besloten de bijstand in afwachting van nader onderzoek tijdelijk stop te zetten. Inmiddels was aan appellant en zijn zuster bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend. Daarop heeft appellant het beroep ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de gemaakte proceskosten.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het verzoek om veroordeling van het college in de proceskosten afgewezen. Daartoe is overwogen dat appellant te vroeg beroep heeft ingesteld, aangezien de beslistermijn was opgeschort door het verlenen van toestemming om drie bezwaarschriften gevoegd te behandelen, het verplaatsen van de hoorzitting en het verzoek om de gronden te mogen aanvullen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Hij heeft aangevoerd dat hij in het bezwaarschrift al gronden had aangevoerd, zodat de beslistermijn niet is opgeschort doordat gelegenheid is gegeven de gronden nader aan te vullen. Bovendien was de oorzaak van het verzoek om nadere gronden te mogen indienen gelegen aan de zijde van het college, doordat onduidelijkheid bestond over de gevoegde behandeling van de bezwaren, zodat ook om die reden geen opschorting aan de orde was. Verder heeft het college de beslissing niet met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verdaagd. Eventuele toestemming voor het verder verdagen van de beslistermijn overeenkomstig artikel 7: 10, vierde lid, van de Awb is pas nadien aan de orde.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De ingevolge artikel 7:10, eerste lid, (oud) van de Awb geldende beslistermijn van zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift eindigde in dit geval op 28 april 2009. Noch de verplaatsing van de hoorzitting op verzoek van appellant van 20 april 2009 naar 28 april 2009 noch het gevoegd behandelen van drie bezwaarschriften heeft een opschorting van de beslistermijn tot gevolg, nu de verplaatsing en het voegen voor het college kennelijk geen aanleiding waren de beslistermijn te verdagen. Van belang is wel dat op de hoorzitting is afgesproken dat nog tot 8 mei 2009 gelegenheid werd gegeven om nadere gronden in bezwaar in te dienen, hetgeen bij brief van 28 april 2009 aan appellant is bevestigd. Daarmee moet de beslissing geacht worden te zijn verdaagd als bedoeld in artikel 7:10, derde lid, van de Awb (oud) tot in ieder geval 8 mei 2009.
4.2. Dit betekent dat appellant bij de rechtbank voortijdig beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, zodat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.