ECLI:NL:CRVB:2012:BV8884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-269 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige besluitvorming bij arbeidsinschakeling en bijstandsverlaging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de verlaging van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk werd bevestigd. Appellante, die sinds 1998 bijstand ontvangt, had zich ziek gemeld en stelde dat zij absolute rust nodig had. Het college had haar echter een re-integratietraject aangeboden bij Praktijkjob, zonder de uitkomst van een medisch onderzoek af te wachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het college niet het vereiste maatwerk heeft geleverd, aangezien de aangeboden voorziening (Direct Werken) veronderstelt dat appellante arbeidsgeschikt is, terwijl zij zich ziek had gemeld. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en verklaart het beroep gegrond, waarbij het besluit van 2 oktober 2008 wordt herroepen voor zover de bijstand is verlaagd. De Raad benadrukt dat het college verantwoordelijk is voor het leveren van maatwerk en dat de aangeboden voorzieningen moeten aansluiten bij de individuele situatie van de belanghebbende. De Raad veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellante.

Uitspraak

10/269 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 december 2009, 09/657 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk (college)
Datum uitspraak: 13 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F.M. van Rijswijck, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Rijswijck. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. de Hoog.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt, met een onderbreking van enkele maanden, sinds 11 juli 1998 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In de periode vanaf februari 1999 tot december 2007 heeft het college geprobeerd appellante door middel van trajecten bijstandsonafhankelijk te maken. Daarbij zijn assessments verricht, medische, sociaal-psychologische en arbeidskundige onderzoeken verricht en opleidingen aangeboden. Op 6 december 2007 heeft Hemmen Consult een medisch advies over appellante uitgebracht aan het college. Daarin is onder meer vermeld dat bij appellante geen sprake is van duurzame beperkingen die een rechtstreeks en medisch objectiveerbaar gevolg zijn van ziekte of gebrek. Wel is sprake van sociale problematiek die om aandacht vraagt.
1.2. Tijdens een gesprek op 21 januari 2008 heeft het college appellante meegedeeld dat zij zou worden voorgedragen voor een traject bij Hameland Arbeidsintegratie (Hameland). Appellante heeft geweigerd aan dat traject deel te nemen. Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 februari 2008 verlaagd met 50 procent gedurende één maand op de grond - kort gezegd - dat zij geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
1.3. Bij brief van 14 mei 2008 heeft het college aan appellante meegedeeld dat het college de begeleiding van appellante naar de arbeidsmarkt door Hameland heeft ingetrokken, omdat Hameland appellante nog steeds niet in een traject heeft opgenomen. Het college heeft voorts, onder verwijzing naar het onder 1.1 genoemde advies, vermeld dat appellante binnenkort door Dé Praktijkjob (Praktijkjob) wordt opgeroepen om haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt te bespreken. Daarbij heeft het college vermeld dat appellante verplicht is mee te werken aan dit traject en dat het niet verschijnen op de oproepen gevolgen kan hebben voor haar uitkering.
1.4. Op 23 mei 2008 heeft een medewerker van de gemeentelijke afdeling sociale zaken in een e-mail aan Ausems en Kerkvliet, arbeidsmedisch adviseurs (Ausems), bericht dat appellante een verklaring van haar huisarts van 9 mei 2008 heeft ingeleverd bij het re-integratiebureau, die vermeldt dat appellante aan een burn-out lijdt en beperkte draagkracht heeft. Deze verklaring was niet vergezeld van een behandelplan. Deze verklaring heeft het college op 13 mei 2008 ontvangen. De medewerker heeft Ausems om advies gevraagd. Bij besluit van 28 mei 2008 heeft het college aan appellante medegedeeld dat zij is aangemeld voor een medisch arbeidskundig onderzoek bij Ausems. Verder is meegedeeld dat appellante ook dient te voldoen aan de oproepen van Praktijkjob. De begeleiding door Praktijkjob zal worden afgestemd op de resultaten van het onderzoek bij Ausems. Daarbij heeft het college meegedeeld dat het verwijtbaar niet deelnemen aan dit onderzoek gevolgen heeft voor haar uitkering.
1.5. Op 5 juni 2008 heeft appellante een gesprek gevoerd bij Praktijkjob. Praktijkjob heeft appellante meegedeeld dat aan haar het product Direct Werken wordt aangeboden. Praktijkjob wordt haar nieuwe werkgever. Op maandag 9 juni 2008 moet zij starten met werken en wordt de uitkering beëindigd. Appellante heeft meegedeeld dat zij ziek is, lijdt aan een burn-out en complete rust moet hebben. Appellante is op 9 juni 2008 niet verschenen bij Praktijkjob en heeft ook geen contact opgenomen. Appellante is op 10 juni 2008 wel verschenen bij Ausems voor onderzoek.
1.6. Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 9 juni 2008 beëindigd op de grond dat appellante per die datum opgenomen is in een re-integratietraject bij Praktijkjob. Appellante wordt geacht bij Praktijkjob in loondienst te zijn.
1.7. Op 9 juli 2008 heeft Ausems een medisch arbeidskundig advies over appellante uitgebracht. De aan Ausems voorgelegde vraagstelling was: is appellante gezien haar klachten en problemen belastbaar met arbeid; zo ja, wat is het profiel van de resterende arbeidsmarktmogelijkheden; is betrokkene in staat om deel te nemen aan het traject inzake de arbeidsmarkttoegeleiding? Ausems heeft onder meer geconcludeerd dat appellante in staat is arbeid te verrichten, bijvoorbeeld als algemeen medewerker op een biologisch landbouwbedrijf. Daarvoor heeft appellante re-integratieondersteuning nodig door een individueel integratietraject. Het beroepsperspectief voor het genoemde werk is nu slecht en na een traject matig te noemen.
1.8. Op 16 juli 2008 heeft appellante bijstand aangevraagd. Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft het college zijn besluit van 17 juni 2008 ingetrokken, de bijstandsverlening met ingang van 9 juni 2008 gecontinueerd en de bijstand met ingang van 9 juni 2008 voor de duur van drie maanden met 100 procent verlaagd op de grond dat appellante door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden.
1.9. Bij besluit van 20 maart 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 oktober 2008 ongegrond verklaard. Als grondslag van dit besluit heeft het college gehanteerd het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij betoogt dat zij zich vóór 9 juni 2008 ziek gemeld heeft. Zij verwijst daartoe naar de verklaring van de huisarts van 9 mei 2008. Het college mocht zich in juni 2008 niet baseren op het medisch advies van december 2007. Nu het onderzoek bij Ausems nog niet was afgerond, mocht appellante nog niet bij Praktijkjob worden aangemeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat het product Direct Werken bij Praktijkjob in het geval van appellante een voorziening betrof gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.
4.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover van belang en zoals geldend ten tijde in geschil - is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.3. Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt - voor zover van belang en zoals geldend ten tijde in geding - dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.4. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB, 8 februari 2010, LJN BL1093), is het niet aan de belanghebbende maar aan het college om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de belanghebbende is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel (arbeidsinschakeling) te bereiken. Wel is vereist dat het college maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden, afweging (TK 2002-2003, 28 870, nr 3, p. 5 en 6). Het college dient voorts aan de belanghebbende kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de individuele feiten en omstandigheden, is aangewezen en welk tijdspad wordt gevolgd.
4.5. Na de ziekmelding van appellante en haar claim dat zij absolute rust nodig had, heeft het college haar medisch laten onderzoeken door Ausems met een zeer ruime vraagstelling. Zonder de uitkomst van dit onderzoek af te wachten heeft het college appellante een voorziening doen aanbieden die bestond uit het verrichten van werkzaamheden bij Praktijkjob. Daarmee heeft het college niet het maatwerk geleverd als hiervoor bedoeld. Daaraan kan niet afdoen dat Praktijkjob de werkzaamheden op de situatie van appellante zou gaan afstemmen. De naam van het aangeboden product (Direct Werken) en de gekozen voltijdse aanstelling veronderstellen immers arbeidsgeschiktheid, terwijl het college in de onder 1.4 bedoelde brief had aangekondigd dat de begeleiding door Praktijkjob zou worden afgestemd op de uitkomsten van het medisch en arbeidskundig onderzoek. Deze handelwijze van het college is dermate onzorgvuldig, dat voor appellante niet de verplichting bestond om met ingang van 9 juni 2008 van de aangeboden voorziening gebruik te maken.
4.6. Het college mocht dus in verband met het niet verschijnen van appellante bij Praktijkjob op 9 juni 2008 geen verlaging van bijstand toepassen op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB in verbinding met de Afstemmingsverordening 2007 van de gemeente Winterswijk. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het besluit van 2 oktober 2008 herroepen, voor zover daarbij de bijstand van appellante is verlaagd.
5. Er bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de (proces)kosten van appellante in deze procedure. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in bezwaar, op € 644,-- in beroep en op € 874,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 maart 2009;
- herroept het besluit van 2 oktober 2008, voor zover daarbij de bijstand van appellante is verlaagd;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.162,--;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 151,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2012.
(get.) E.J.M. Heijs.
(get.) E. Heemsbergen.
HD