ECLI:NL:CRVB:2012:BV8220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6228 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een Wet WIA-uitkering en de rol van deskundigen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De appellante was van mening dat zij recht had op een WIA-uitkering, maar het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 22 mei 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Middelburg had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige, ingeschakeld door de bestuursrechter, in principe gevolgd dient te worden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen. In deze zaak was de deskundige, psychiater D.H.J. Boeykens, geraadpleegd om de belastbaarheid van appellante te beoordelen. Boeykens concludeerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv, met enkele aanpassingen, de beperkingen van appellante correct weergaf. De rechtbank had geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het advies van Boeykens.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek door Boeykens niet zorgvuldig was en dat zij meer beperkingen had dan in de FML was weergegeven. De Raad oordeelde echter dat appellante geen nieuwe medische informatie had gepresenteerd die haar standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6228 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 september 2011, 10/974 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 8 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.A. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2012. Mr. Van den Berg is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Bij besluit van 15 juni 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellante met ingang van 22 mei 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 21 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. In verband met de tegenstrijdige visie over de belastbaarheid van appellante van enerzijds de verzekeringsartsen van het Uwv en anderzijds de behandelend specialist, heeft de rechtbank de deskundige, de psychiater D.H.J. Boeykens, een aantal vragen gesteld over de belastbaarheid van appellante. Deze heeft in een rapportage van 8 juni 2011 aangegeven dat de belastbaarheid zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onder meer aangepast dient te worden ten aanzien van de werktijden, in die zin dat appellante niet ’s nachts en ’s avonds kan werken en niet meer dan ongeveer acht uur per dag. Boeykens acht appellante in staat om de door het Uwv geduide functies te verrichten.
2.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de deskundige of aan de zorgvuldigheid waarmee dit tot stand is gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door het Uwv opgestelde FML, aangevuld met de toevoegingen door Boeykens, de beperkingen van appellante op een juiste manier weergeeft. De uiteindelijk door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies moeten dan ook als geschikt voor eiseres worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank kon het Uwv deze functies als uitgangspunt nemen bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek door Boeykens niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden, dat uit rapportages van de behandelend sector kan worden opgemaakt dat zij meer beperkt is dan in de FML is weergegeven en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken.
4.2. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot de aangevallen uitspraak hebben geleid. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpen op haar medische situatie op de datum in geding, zijnde 22 mei 2008.
5. Hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
EK