ECLI:NL:CRVB:2012:BV8193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4367 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en de beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant, die een aanvraag had ingediend op 6 oktober 2006. Appellant, geboren op 16 april 1974, had sinds 1 april 1994 te maken met arbeidsongeschiktheid en stelde dat hij vanwege zijn schizofrenie niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar later, op 31 mei 2010, het bezwaar van appellant gegrond verklaard en hem een Wajong-uitkering toegekend met terugwerkende kracht tot 6 oktober 2005, zijnde één jaar voor de aanvraagdatum. Appellant was van mening dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de uitkering rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant verworpen. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het Uwv hadden moeten dwingen om de uitkering met meer dan één jaar terugwerkende kracht toe te kennen. De Raad baseerde zich op vaste jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat een bijzonder geval zich voordoet wanneer iemand door medische of psychische problemen niet in staat is om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn psychische problemen, in staat was om verschillende acties te ondernemen, zoals inschrijving bij uitzendbureaus en het aanvragen van een bijstandsuitkering. Dit wijst erop dat hij niet redelijkerwijs in verzuim was geweest met betrekking tot de aanvraag van de Wajong-uitkering.

De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard, werd door de Raad bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 maart 2012.

Uitspraak

11/4367 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2011, 10/2201 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft dr.mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 11/4367 Wajong en 11/4376 Wajong heeft gevoegd plaatsgehad op 25 januari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door dr.mr. Tijhuis en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr.drs. F.A. Steeman. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij formulier gedagtekend 6 oktober 2006 heeft appellant, geboren op 16 april 1974, een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) wegens sinds 1 april 1994 ingetreden arbeidsongeschiktheid. Op de vraag waarom de aanvraag niet is ingediend binnen de aanvraagtermijn heeft appellant geantwoord dat hij schizofreen is.
1.3. Bij besluit van 8 december 2006 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant geen jonggehandicapte in de zin van de Wajong zou zijn.
1.4. Bij besluit van 31 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 december 2006 gegrond verklaard en appellant na het vervullen van de wachttijd van 52 weken, na 1 augustus 1993, voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. De Wajong-uitkering is aan appellant ingaande 6 oktober 2005 toegekend, zijnde één jaar voor datum van de aanvraag. Van een bijzonder geval op grond waarvan de uitkering meer dan één jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag zou moeten ingaan, is volgens het Uwv geen sprake.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij vanwege zijn geestelijke stoornissen en levenswandel niet goed of in het geheel niet geïnformeerd is over specifieke regelingen zoals de Wajong. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat hij wegens zijn stoornis niet bij machte was, en is, om zelfstandig bepaalde acties te ondernemen waaronder het doen van een aanvraag voor een uitkering.
Tot slot heeft appellant aangevoerd dat het doen van een aanvraag niet eenvoudig is en dat hij in zijn directe omgeving weinig contacten had op wie hij een beroep kon doen om voor hem een aanvraag in te dienen.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of zich in het geval van appellant een bijzondere omstandigheid voordoet die het Uwv er toe had moeten brengen appellant met ingang van een eerdere datum dan één jaar voor de datum van zijn aanvraag een Wajong-uitkering te verstrekken.
5.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is sprake van een bijzonder geval indien de betrokkene ter zake van de (te) late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest. Zo een situatie kan aan de orde zijn indien iemand als gevolg van zijn medische/psychische situatie buiten staat was tijdig een aanvraag te doen, maar tevens geen mogelijkheden had om terzake een beroep te doen op zijn directe omgeving dan wel indirect het niet doen van een tijdige aanvraag (duidelijk) samenhangt met een gebrek aan ziekte-inzicht.
5.4. De Raad ziet het hoger beroep van appellant niet slagen. De Raad volgt niet de in hoger beroep door appellant staande gehouden opvatting dat sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan het Uwv de bevoegdheid zou toekomen zijn uitkering met een verdere terugwerkende kracht dan één jaar voor indiening van de aanvraag ervan te doen ingaan.
5.5. Gelet op de beschikbare gegevens dient het ervoor te worden gehouden dat appellant al in een vroegtijdig stadium moet hebben begrepen, althans moet hebben kunnen begrijpen, dat hij met wezenlijke psychische problemen te kampen had, van een zodanige ernst dat ze van invloed waren op zijn functioneren in het algemeen en op zijn vermogen om inkomensvormende arbeid te verrichten in het bijzonder. Er zijn geen medische gegevens voorhanden op grond waarvan aangenomen zou dienen te worden dat appellant als gevolg van zijn aandoening bij voortduring buiten staat is geweest tot adequate behartiging van de eigen belangen, waaronder in dit verband met name moet worden begrepen het aanvragen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering bij het Uwv dan wel het inroepen van hulp van anderen daarbij. De Raad betrekt hierbij tevens dat appellant ondanks zijn (psychische) problemen kennelijk wel in staat is geweest zich diverse keren in te laten schrijven bij uitzendbureaus, om een bijstandsuitkering aan te (laten) vragen en om in 2006 een rechtshulpverlener te benaderen. Onder al deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim is geweest ten aanzien van het eerder (kunnen) doen dan wel laten doen van een aanvraag tot toekenning van een uitkering op grond van de Wajong. Onbekendheid met het bestaan van deze regelgeving vormt krachtens vaste jurisprudentie van de Raad geen rechtens te honoreren verontschuldiging voor het doen van een late aanvraag.
5.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.
(get.) J. Riphagen.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM