[appellant] en [appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 juni 2009, 08/1932 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 7 maart 2012
Namens appellanten heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verstraten. Het college heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben bijzondere bijstand aangevraagd voor de vervanging van een televisie en een stofzuiger. Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat het hier gaat om incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit de eigen middelen moeten worden bestreden. Bij besluit van 22 oktober 2008 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2008 ongegrond verklaard.
1.2. Appellanten hebben voorts bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van aanschaf van een rijbewijs, paspoorten en een kentekenbewijs. Deze aanschaf was nodig omdat deze papieren waren ontvreemd uit hun auto. Bij besluit van 23 juli 2008 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft het college tevens het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2008 ongegrond verklaard, primair op de grond dat het hier gaat om kosten die voortvloeien uit geleden schade, waarvoor geen bijstand kan worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd, samengevat, dat door hun slechte financiële omstandigheden reservering voor een televisie en een stofzuiger niet mogelijk was en dat zij evenmin financieel in staat waren de plotseling, als gevolg van de diefstal, opgekomen kosten van aanschaf van nieuwe documenten te dragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De kosten van een televisie en een stofzuiger
4.1. De rechtbank heeft overwogen, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad met betrekking tot de vervanging van duurzame gebruiksgoederen, dat deze kosten in beginsel dienen te worden bestreden uit het inkomen en dat bijstandsverlening niet mogelijk is, behoudens bijzondere omstandigheden in het individuele geval. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat, mede gelet op het gegeven dat appellanten vanaf 2005 inkomsten hebben ontvangen gelijk aan het bijstandsniveau, geen sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat van het hiervoor weergegeven uitgangspunt moet worden afgeweken. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden, zoals door appellanten gesteld, niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt.
4.2. Appellanten hebben in hoger beroep nog naar voren gebracht dat zij niet alleen vanwege schulden in een moeilijke financiële positie verkeerden, maar dat er tevens geen mogelijkheid was om te reserveren voor vervanging van deze goederen vanwege de nasleep van de gedwongen ontruiming van hun woning in 2002, als gevolg waarvan zij hun inboedel hebben moeten opslaan en tijdelijk in een vakantiewoning hebben moeten verblijven. Mede gelet op het tijdsverloop acht de Raad deze omstandigheid niet zodanig bijzonder dat het college daarin nog aanleiding had moeten zien voor verlening van bijzondere bijstand voor de aanschaf van deze gebruiksgoederen.
De kosten van een rijbewijs, twee paspoorten en een kentekenbewijs
4.3. De rechtbank is met het college terecht tot de conclusie gekomen dat artikel 14, aanhef en onder c, van de Wet werk en bijstand (WWB) zich verzet tegen de verlening van bijstand voor de kosten van aanschaf van deze documenten. Daarin is bepaald dat in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend kosten met betrekking tot geleden of toegebrachte schade. Om dergelijke kosten gaat het hier. De noodzaak om de hier aan de orde zijnde papieren aan te schaffen vloeide immers rechtstreeks voort uit de in 1.2 vermelde diefstal.
4.4. Voor zover appellanten met hetgeen zij aan bijzondere omstandigheden naar voren hebben gebracht hebben beoogd een beroep te doen op artikel 16, eerste lid, van de WWB, overweegt de Raad dat deze omstandigheden niet kunnen worden beschouwd als dringende redenen in de zin van die bepaling. Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een acute noodsituatie. Daarvan is echter niet gebleken. Dat appellanten, zoals zij hebben aangevoerd, zich onder meer in het kader van het aanvragen van bijstand steeds dienden te beschikken over een geldig legitimatiebewijs is daarvoor niet voldoende.
4.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.