ECLI:NL:CRVB:2012:BV8150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4376 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning aanvulling Wajong-uitkering en recht op eerdere ingang

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een eerdere ingang van een aanvulling op zijn Wajong-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 maart 2012 uitspraak gedaan in deze kwestie. Appellant had eerder een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ontvangen, waarin hem werd meegedeeld dat hij met ingang van 6 oktober 2005 recht had op een aanvulling op zijn Wajong-uitkering. Dit besluit werd door het Uwv bij een later besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van appellant bij de rechtbank.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat zijn Wajong-uitkering ten onrechte niet eerder dan per 6 oktober 2005 was toegekend, en dat hij door zijn medische en sociale omstandigheden niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad overwoog dat, op basis van de Invoeringswet Stelselherziening Sociale Zekerheid, appellant recht heeft op een verhoging van zijn uitkering, maar alleen vanaf de datum waarop zijn uitkering is toegekend.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om af te wijken van de eerdere beslissing en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.

Uitspraak

11/4376 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2011, 11/8 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft dr.mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 11/4376 Wajong en 11/4367 Wajong heeft gevoegd plaatsgehad op 25 januari 2012, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door dr.mr. Tijhuis en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr.drs. F.A. Steeman. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 5 juli 2010 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij met ingang van 6 oktober 2005 recht heeft op een aanvulling op zijn uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
2. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is door het Uwv bij besluit van 27 oktober 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte zijn Wajong-uitkering niet eerder dan per 6 oktober 2005 is toegekend. Appellant was door alle medische en sociale omstandigheden waarin hij verkeerde buiten staat om de aanvraag eerder in te dienen.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Invoeringswet Stelselherziening Sociale Zekerheid (IWS), voor zover van belang, heeft de persoon, die 21 jaar of ouder is, die voor de toepassing van de Toeslagenwet niet als gehuwd wordt aangemerkt en voor wie de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, maar niet de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is en die recht heeft op uitkering op grond van de Wajong, in verband met een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, berekend naar een grondslag die ten minste gelijk is aan 70% van het minimumloon als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wajong, recht op een verhoging van zijn uitkering, indien zijn uitkering per dag, indien hij 21 jaar, 22 jaar, onderscheidenlijk 23 jaar of ouder is, minder bedraagt dan € 28,09, € 34,46, onderscheidenlijk € 44,25.
5.3. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer 11/4367 Wajong, waarbij de Raad heeft geoordeeld dat appellant niet eerder dan met ingang van 6 oktober 2005 recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong, moet, gelet op het bepaalde in artikel 48, eerste lid, van de IWS, worden vastgesteld dat voor appellant ook pas vanaf die datum recht op het zogenaamde ‘kopje’ zoals in 5.2 omschreven, bestaat.
5.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.
(get.) J. Riphagen.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM