ECLI:NL:CRVB:2012:BV7964

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6852 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medische rapporten

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die na een levertransplantatie in 2000 arbeidsongeschikt raakte. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) heeft de uitkering van betrokkene in 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit waarin haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25 tot 35%. De rechtbank Amsterdam heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat de medische rapporten onzorgvuldig tot stand waren gekomen. Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de medische rapporten onzorgvuldig waren, maar dat de uiteindelijke vaststelling van de medische beperkingen door appellant in beroep voldoende was onderbouwd. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts, ondanks de onzorgvuldigheden in de eerdere beoordeling, voldoende medische gegevens had verzameld om de beperkingen van betrokkene vast te stellen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze appellant opdroeg een nieuw besluit op bezwaar te nemen, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De Raad concludeert dat er voldoende functies binnen de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn voor betrokkene, ondanks haar medische situatie. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

10/6852 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2010, 09/4477 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te Curaçao (betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 24 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Voor betrokkene is mr. Brouwer verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene heeft in 2000 een levertransplantatie ondergaan. In september 2003 is zij uitgevallen als administratief medewerkster. In aansluiting op de voor betrokkene geldende wachttijd van 52 weken is aan haar met ingang van 7 september 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In 2009 heeft een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene plaatsgevonden aan de hand van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB). Op grond van de resultaten van deze herbeoordeling heeft appellant bij besluit van 25 februari 2009 per 3 september 2009 de WAO-uitkering van betrokkene herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft vervolgens bij besluit van 31 augustus 2009 (bestreden besluit) op basis van rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 25 februari 2009 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 4 februari 2010 vastgesteld op 25 tot 35%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit, gelet op de beschikbare medische gegevens, op een onzorgvuldige en ontoereikende medische grondslag. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat N.J.M. Huizing, de verzekeringsarts van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die betrokkene op Curaçao heeft onderzocht, informatie heeft opgevraagd bij de behandelend specialist en die niet heeft gekregen. Deze verzekeringsarts heeft vervolgens op basis van eigen onderzoek een rapport opgesteld en een Functionele Mogelijkheden Lijst vastgesteld (FML). Deze stukken hebben ten grondslag gelegen aan de medische beoordeling van de zijde van appellant. In bezwaar heeft betrokkene aangevoerd dat ten onrechte geen medische informatie is opgevraagd. Aangezien de verzekeringsarts kennelijk een indicatie aanwezig heeft geacht om de behandelend specialist te raadplegen had het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts gelegen die informatie alsnog op te vragen. Nu dit niet is gebeurd, is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest. De omstandigheid dat de bezwaarverzekeringsarts in beroep alsnog kennis heeft genomen van de informatie van de behandelaars en daarop heeft gereageerd doet daar niet aan af.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek omdat de bezwaarverzekeringsarts geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend medisch specialist. Daarbij wordt aangetekend dat het hier gaat om een zaak waarin de verzekerde op Curaçao woont. In het kader van een herbeoordeling van de mate van de arbeidsongeschiktheid heeft dan ook onderzoek plaatsgevonden op Curaçao. De verzekeringsarts van de Svb heeft betrokkene hiertoe tweemaal gezien op het spreekuur en om zorgvuldigheidsredenen informatie opgevraagd bij de behandelend specialist. Deze is ondanks een rappelbrief niet ontvangen. Voorts heeft G.W.M. Pegt, arts in dienst van het Uwv, in Nederland het rapport van 27 januari 2009 opgesteld alsmede een FML van dezelfde datum. De van radioloog V.J.R. Maduro ontvangen informatie van 20 februari 2009 gaf Pegt geen aanleiding de FML aan te passen. Naar aanleiding van hetgeen bij de telefonische hoorzitting op 15 juni 2009 door betrokkene is aangevoerd, is de FML door de bezwaarverzekeringsarts aangepast en zijn er door de bezwaararbeidsdeskundige functies bijgeduid. Een en ander leidde tot herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 februari 2010 naar de klasse 25 tot 35%. Omdat uit de verkregen informatie bleek dat er geen sprake was van een in gang gezette of een nog in gang te zetten behandeling die een beduidend effect zou hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en evenmin door betrokkene tijdens de bezwaarschriftprocedure was aangevoerd dat de behandelend sector gemotiveerd had aangegeven dat de beperkingen niet juist waren vastgesteld, achtte de bezwaarverzekeringsarts geen reden aanwezig nadere informatie bij de behandelend sector op te vragen. Hierbij heeft appellant verwezen naar de uitspraak van de Raad van 15 april 2009 (LJN BJ1604).
3.2. In het verweerschrift heeft betrokkene de in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten herhaald. Deze komen er in essentie op neer dat appellant ten onrechte stelt dat het opvragen van medische informatie bij de primaire beoordeling slechts zorgvuldigheidshalve heeft plaatsgevonden. Gezien de bijzondere situatie in verband met haar status na een levertransplantatie, bestond er een indicatie voor het opvragen van medische informatie bij de behandelend sector. Betrokkene meent dat haar beperkingen zijn onderschat en dat een urenbeperking van maximaal 4 uren per dag aangewezen is. Voorts is appellant voorbijgegaan aan (onder meer) de overgelegde informatie van de MDL-arts prof. dr. H.J. Metselaar, verbonden aan Erasmus MC, die betrokkene elk jaar in Nederland ziet voor controle. Betrokkene heeft ten slotte aangevoerd dat de geselecteerde functies niet passend zijn mede met het oog op het verhoogde risico op infectiegevaar.
3.3. Ter zitting van de Raad is namens betrokkene nog naar voren gebracht dat de arts Pegt, die de belastbaarheid heeft neergelegd in de FML, een niet in Nederland geregistreerd verzekeringsarts is en dat het feit dat het rapport tevens is ondertekend door een andere verzekeringsarts, E.H. Groenewegen, daar niet aan af doet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aan de Raad ligt de vraag voor of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische rapporten die ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.
4.2. De Raad is van oordeel dat de in 4.1 geformuleerde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Raad overweegt hiertoe dat verzekeringsarts Huizing betrokkene zowel op 7 januari 2008 als 29 december 2008 heeft onderzocht, alsmede kennis heeft genomen van de op dat laatste moment beschikbare medische gegevens. Deze verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend specialist en, ondanks herhaald verzoek hiertoe, is deze niet ontvangen. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat betrokkene ter jaarlijkse controle in verband met haar levertransplantatie haar MDL-arts in Nederland bezoekt. Tevens is betrokkene bekend met colitis ulcerosa en zijn er buik- en vermoeidheidsklachten. Laatstgenoemde klachten vertalen zich ook in lichamelijke klachten in armen en benen. Aan de hand van de rapporten van verzekeringsarts Huizing van 7 januari 2008 en 29 december 2008 heeft de arts Pegt op basis van zijn rapport van 27 januari 2009 de FML van dezelfde datum vastgesteld. Tijdens de telefonische hoorzitting in bezwaar heeft betrokkene aan de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek haar situatie uiteengezet. Naar aanleiding van de hoorzitting heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 24 juni 2009 geconcludeerd dat er verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Betrokkene heeft een levertransplantatie ondergaan waarvoor ze op veel medicatie is aangewezen. Koek heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de leverfuncties afwijkend zijn zodat aannemelijk is dat de lever in voldoende mate functioneert. Betrokkene heeft echter ook een colitis ulcerosa ontwikkeld die ondanks de medicatie buikklachten geeft op grond waarvan uit preventief oogpunt een werktijdenbeperking tot maximaal 6 uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 (maximaal 24) uur per week aangewezen is. Hierdoor kan er enige vrijheid en flexibiliteit in werktijden zijn, aldus Koek. Naar aanleiding hiervan is de FML aangepast. Bezwaararbeidsdeskundige M. Meertens concludeerde in een rapport van 21 juli 2009 vervolgens dat een aantal functies diende te vervallen en dat de schatting diende te worden gebaseerd op de functies verkoper groothandel (sbc-code 317012), inpakker, handmatig (sbc-code 111190), productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043). Tevens selecteerde hij een drietal reservefuncties.
4.3. Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant in zoverre niet slaagt.
De Raad heeft zich vervolgens beraden op de vraag of de bij de aangevallen uitspraak gegeven en in rechtsoverweging 2 omschreven opdracht in stand kan blijven. In aanmerking nemend dat de zaak naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
4.4. Mede gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen omtrent de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek bestaat er geen twijfel over de juistheid van de door appellant ten aanzien van betrokkene uiteindelijk - in beroep - vastgestelde medische beperkingen. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts blijkens haar rapporten van 15 december 2009, 2 december 2010, 24 maart 2010, 24 augustus 2010, 13 september 2010 en 1 februari 2011 op inzichtelijke wijze medisch onderbouwd dat en om welke reden(en) de stelling van betrokkene, dat het aangevallen besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust, niet juist is. Naar aanleiding van de namens betrokkene nader aangedragen medische informatie van huisarts Perez van 18 augustus 2010, van MDL-arts R.H. Schotborgh van 24 augustus 2010 en van MDL-arts Metselaar van 12 augustus 2010 heeft appellant gemotiveerd en uitgebreid toegelicht waarom die geen aanleiding geeft meer beperkingen aan te nemen dan de bezwaarverzekeringsarts in de door haar aangepaste FML heeft neergelegd. In de brief van de MDL-arts Schotborgh is vermeld dat betrokkene naar verwachting niet 8 uur per dag kan werken. Dit stemt in feite overeen met het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts die om deze reden dan ook een urenbeperking aannam. Anders dan betrokkene stelt, geeft MDL-arts Metselaar geen medische onderbouwing voor de noodzaak van een verdergaande urenbeperking.
4.5. Tevens is de Raad, mede bezien in het licht van overweging 4.2, van oordeel dat, voor zover al zou moeten worden geoordeeld dat het primaire besluit gebrekkig is te achten omdat de medische beoordeling in Nederland, ter vastlegging in de FML van de bevindingen van de verzekeringsarts Huizing bij haar onderzoek op Curaçao, is verricht door een niet-geregistreerd verzekeringsarts, dit gebrek in de bezwaarfase genoegzaam is hersteld met de medische beoordeling door bezwaarverzekeringsarts Koek.
4.6. Ook wat het arbeidskundige aspect betreft berust het bestreden besluit uiteindelijk naar 's Raads oordeel op toereikende gronden, nu er ruim voldoende binnen de FML vallende functies zijn voorgehouden. Bezwaararbeidsdeskundige L. Lind vermeldt in haar rapport van 6 april 2010 dat weliswaar een verhoogde vatbaarheid voor infecties is vastgesteld, echter dat betrokkene dit gevaar kan beperken door zich aan een aantal hygiënische maatregelen te houden en dat voorts bepaalde werksoorten voor haar niet geschikt zijn. Ook wijst de bezwaararbeidsdeskundige erop dat de bezwaarverzekeringsarts in de FML niet heeft vermeld dat betrokkene aangewezen was op solitair werk zonder contact met collega’s.
4.7. Uit de overwegingen 4.4 tot en met 4.6 volgt dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit eerst in beroep van een voldoende motivering zijn voorzien en derhalve daarom door de rechtbank op zich, zij het geheel op juiste gronden, terecht is vernietigd. De Raad zal echter de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geheel in stand worden gelaten.
5. Ten slotte ziet de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2012.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) G.J. van Gendt.
GdJ