[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2010, 10/1850 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 2 maart 2012
Namens appellant, heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. drs. J. Hut.
1.1. Appellant is op 15 december 2004 met rugklachten uitgevallen voor zijn werk als slachter en is met ingang van 13 december 2006 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering die laatstelijk is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Deze uitkering is toegekend tot 13 juni 2008.
1.2. Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het Uwv meegedeeld dat appellant vanaf 13 juni 2008 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering.
1.3. Bij brief van 29 april 2008 is namens appellant bij het Uwv melding gedaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege verergering van rugklachten en vanwege een forse psychische problematiek. Wat betreft dit laatste is verwezen naar brieven van H.A. Baas, gezondheidspsycholoog, bij wie appellant onder behandeling is gekomen. Zij heeft in deze brieven aangegeven dat bij appellant sprake is van een aanpassingstoornis en een gegeneraliseerde angststoornis.
1.4. In verband met deze melding heeft er een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft bij rapport van 23 mei 2008 aangegeven dat, gelet op de informatie van Baas, appellant erg gevoelig is voor stress en snel in paniek kan raken. Appellant maakt een sombere indruk, is snel boos en heeft de neiging zich terug te trekken. Uit het dagverhaal blijkt een verminderd sociaal functioneren zowel binnen als buiten het samenlevingsverband. Appellant voldoet niet aan de standaard van geen benutbare mogelijkheden. Als datum voor de toegenomen klachten wordt 29 november 2007 aangenomen, zijnde de datum van een intakegesprek met een sociaal psychologisch verpleegkundige. De verzekeringsarts heeft beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 juni 2008 zowel ten aanzien van de rugklachten als de psychische klachten. Bij het arbeidskundig onderzoek werd na functieduiding vastgesteld dat er een loonverlies is van 42,86%. In overeenstemming met deze rapporten heeft het Uwv bij besluit van 14 augustus 2008 de WGA-vervolguitkering met ingang van ingaande 1 november 2008 herzien en gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
2.1. In bezwaar is namens appellant gewezen op de forse psychische problematiek en lichamelijke klachten waardoor appellant zich volledig arbeidsongeschikt acht. Wat betreft de psychische klachten is verwezen naar het standpunt van gezondheidspsycholoog Baas. Zij geeft aan dat een zo grote mate van ontreddering nooit wordt gezien bij mensen die in het arbeidsproces zijn opgenomen. Dit wijst er volgens haar duidelijk op, dat cliënt op dit moment niet in staat is om taakgericht bezig te zijn. Voorts is overgelegd een mailbericht van 15 november 2008 van Baas waarin zij heeft aangegeven dat, omdat medicatie niet aanslaat en behandeling evenmin leidde tot verbetering, er kenmerken zijn van een posttraumatische stressstoornis. Hiervoor heeft zij appellant verwezen naar een psychiater. Ook de rugklachten leiden volgens appellant tot volledige arbeidsongeschiktheid.
2.2. Bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink heeft in zijn rapport van 16 maart 2009 aangegeven dat hij zich kan vinden in het standpunt van de primaire verzekeringsarts. In de informatie van Baas worden veel klachten beschreven die reeds bekend waren en zijn meegewogen in de beoordeling. Ook de ernst van de rugklachten is niet veranderd waarbij de bezwaarverzekeringsarts opmerkt dat over de rugklachten geen nieuwe medische informatie is overgelegd. Onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 17 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 november 2009 het beroep tegen het besluit van 17 maart 2009 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens onzorgvuldig medisch onderzoek. Zij heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat de wijziging in diagnose van de behandelend psycholoog en de verwijzing door haar naar een psychiater in november 2008, voor de bezwaarverzekeringsarts aanleiding had moeten zijn informatie bij deze psychiater in te winnen.
4. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft bezwaarverzekeringsarts Weegink informatie ingewonnen bij psychiater M. Goetgebuer. Deze psychiater heeft in een drietal brieven – samengevat – aangegeven dat sprake is van een depressieve stoornis, eenmalige episode, licht, gesuperponeerd op een aanpassingsstoornis. Voorts heeft hij vermeld welke medicatie hij aan appellant heeft voorgeschreven en dat appellant daarop goed heeft gereageerd.
Bezwaarverzekeringsarts Weegink heeft in zijn rapport van 20 april 2010 de diagnose van de psychiater gewogen en heeft vastgesteld dat Goetgebuer in geen van zijn brieven een posttraumatische stressstoornis heeft omschreven. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens vastgesteld dat met de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 26 juni 2008 ruimschoots tegemoet wordt gekomen aan de vastgestelde stoornis op psychisch vlak. Ook in de nader namens appellant overgelegde informatie van Instituut Psychosofia Centrum voor Spirituele Geneeswijze en Spirituele Dans (Psychosofia) van 14 januari 2009 en 12 januari 2010, ziet de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding tot een andersluidend standpunt met betrekking tot de vastgestelde lichamelijke beperkingen. Bij besluit van 22 april 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen besluit 14 augustus 2008 ongegrond verklaard.
5. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, daartoe overwegende dat met het nadere rapport van 20 april 2010 van bezwaarverzekeringsarts Weegink, waarbij informatie van psychiater Goetgebuer is meegewogen, een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. In reactie op de gronden en overgelegde stukken in beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 30 juni 2010 aangegeven dat hij geen aanleiding heeft gezien het ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank onderschrijft de medische grondslag. Ook de arbeidskundige grondslag houdt stand nu de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
6. Namens appellant is in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Aangevoerd is dat de rechtbank ten onrechte de voor appellant geformuleerde beperkingen juist heeft geacht. Deze stelling is namens appellant onderbouwd met rapportages van 19 januari 2011 en 14 september 2011 van Psychosofia en het medisch journaal van de huisarts. Voorts zijn nogmaals stukken overgelegd van Spine & Joint Centre van 18 september 2007 en van dr. J.H. van den Berge, neurochirurg van 12 december 2006.
7. De Raad overweegt als volgt.
7.1. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Ook de Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat met de nadere bezwaarverzekeringsgeneeskundige rapportage van 20 april 2010 en de overige (bezwaar)verzekeringsgeneeskundige rapporten een zorgvuldig onderzoek is ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voorts heeft de Raad, evenals de rechtbank, naar aanleiding van de in bezwaar, beroep en hoger beroep ingebrachte (medische) informatie geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat appellant op de datum in geding zijnde datum 1 november 2008, meer of anders beperkt is dan in de FML van 26 juni 2008 reeds is aangenomen. Wat betreft de psychische klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts Weegink de informatie van Baas en van Goetgebuer gemotiveerd meegewogen. In zijn rapport van 21 maart 2011 heeft bezwaarverzekeringsarts F.C. Swaan nog nader gemotiveerd waarom de informatie van Baas niet tot een ander standpunt leidt. De Raad onderschrijft deze rapportage.
Met betrekking tot de namens appellant overgelegde informatie van Psychosofia kan, zoals de Raad eerder heeft overwogen, niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan toegekend wenst te zien, nu arbeidsbeperkingen (ook) op de in de reguliere geneeskunde gebruikelijke wijze moeten kunnen worden vastgesteld. In zijn rapport van 20 april 2010 heeft bezwaarverzekeringsarts Weegink gemotiveerd aangegeven dat hij in de in het dossier bekende gegevens en in de informatie van Psychosofia geen aanleiding ziet om zijn standpunt te wijzigen.
7.2. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot de appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag liggen, te weten productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050), elektronica monteur (Sbc-code 267040), gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant als passend moeten worden beschouwd.
7.3. Uit de overwegingen 7.1 en 7.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. De Raad acht geen termen aanwezig voor proceskosten veroordeling
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2012.