ECLI:NL:CRVB:2012:BV7800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2942 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten geneesmiddelen en speciale voeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin haar aanvraag om bijzondere bijstand voor gemaakte kosten van geneesmiddelen en speciale voeding werd afgewezen. Appellante had op 9 augustus 2008 een aanvraag ingediend voor kosten die in de jaren 2005 en 2006 waren gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft deze aanvraag op 15 december 2008 afgewezen, omdat de kosten al waren voldaan vóór de datum van aanvraag. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij eerder een aanvraag had ingediend tijdens een spreekuur van haar bijstandsconsulent en dat haar ziekte haar heeft belemmerd om tijdig een aanvraag te doen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor appellante bijstand vroeg, reeds waren gemaakt en voldaan vóór de aanvraagdatum. Dit betekent dat appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) geen recht had op bijzondere bijstand voor deze kosten. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eerder een aanvraag had ingediend of dat haar ziekte een belemmering vormde voor het tijdig indienen van een aanvraag. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij J.F. Bandringa als voorzitter fungeerde, met M. Hillen en Y.J. Klik als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 februari 2012.

Uitspraak

10/2942 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 april 2010, 09/4728 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
Datum uitspraak: 28 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, met de gevoegde zaak met reg.nr. 09/6097 WWB, plaatsgevonden op 17 januari 2012, waar appellante is verschenen en het college zich heeft laten vertegenwoordigen door Ph.H. Arnold. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak doet de Raad heden afzonderlijk uitspraak.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 9 augustus 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) gedaan voor de in de jaren 2005 en 2006 gemaakte kosten van geneesmiddelen en speciale voeding. Op 15 december 2008 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.2. Bij besluit van 14 augustus 2009 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar onder wijziging van de grondslag ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat ten tijde van de aanvraag de kosten al waren voldaan, zodat er geen plaats is voor bijstandverlening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich deze uitspraak gekeerd. Appellante betoogt dat zij al veel eerder een aanvraag om bijzondere bijstand had ingediend, namelijk tijdens een spreekuur van haar bijstandsconsulent. Subsidiair stelt appellante dat een te late aanvraag haar niet kan worden tegengeworpen. Gelet op haar ziekte heeft zij minder energie en kan zij niet tegelijk alle benodigde acties ondernemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
4.2. Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt - voor zover hier van belang - dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3. Vast staat dat de kosten van geneesmiddelen en speciale voeding, waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd, in de jaren 2005 en 2006 zijn gemaakt en voldaan. Dit betekent dat de kosten vóór de datum van aanvraag zijn gemaakt en voldaan, zodat appellante gelet op artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB, reeds hierom geen recht had op bijzondere bijstand voor deze kosten. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij al eerder, in 2005 en/of in 2006, een aanvraag had ingediend. Evenmin heeft appellante aannemelijk gemaakt dat zij in verband met haar ziekte niet in staat was tijdig een aanvraag te doen. Deze ziekte heeft kennelijk geen belemmering gevormd voor het aanvragen van bijzondere bijstand voor woonlasten en kosten van een bril op 24 januari 2006 respectievelijk 1 maart 2007.
4.4. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2012.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) R.L.G. Boot.
HD