ECLI:NL:CRVB:2012:BV7686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/600 WSF + 11/732 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om kwijtschelding van studieschuld en draagkrachtmeting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van een studieschuld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant had op 8 maart 2008 verzocht om kwijtschelding van zijn studieschuld, welke door de Minister werd opgevat als een verzoek om zowel kwijtschelding als een verzoek om draagkrachtmeting. De Minister heeft appellant op 21 april 2008 een formulier voor draagkrachtmeting toegestuurd, dat appellant pas op 20 mei 2009 heeft geretourneerd. De Minister heeft vervolgens bij besluit van 8 juni 2009 vastgesteld dat het maandelijks te betalen bedrag ter aflossing van de studieschuld op nihil is vastgesteld, met ingang van 1 april 2008.

De afwijzing van het verzoek om kwijtschelding is gebaseerd op het beleid van de Minister, waarin de gevallen waarin een studieschuld niet hoeft te worden terugbetaald, zijn uitgebreid met specifieke situaties. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat appellant niet voldoet aan deze criteria en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de termijn voor het nemen van een beslissing op zijn verzoek om draagkrachtmeting is overschreden, maar de Raad heeft geoordeeld dat de Minister correct heeft gehandeld volgens de geldende wetgeving.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de Minister in redelijkheid het verzoek om kwijtschelding heeft kunnen afwijzen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de zaak afgesloten met de bevestiging van de eerdere uitspraken.

Uitspraak

11/600 WSF en 11/732 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2010, 09/1529 (aangevallen uitspraak 1) en
15 december 2010, 09/1603 (aangevallen uitspraak 2),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak: 24 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.J. Michielsen, advocaat, tegen beide aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Voor de Minister is verschenen mr. K.F. Hofstee.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij brief van 8 maart 2008 heeft appellant de Minister verzocht om zijn studieschuld kwijt te schelden.
1.2. De Minister heeft dit verzoek opgevat als zowel een verzoek om kwijtschelding als een verzoek om draagkrachtmeting. Ter zake van de draagkrachtmeting heeft de Minister appellant op 21 april 2008 een formulier draagkrachtmeting toegezonden. Appellant heeft dit formulier op 20 mei 2009 ingevuld retour gezonden.
1.3. Bij besluit van 8 juni 2009, gevolgd door een Bericht terugbetalen van 6 juli 2009, heeft de Minister het op basis van appellants draagkracht maandelijks ter aflossing van zijn studieschuld te betalen bedrag met ingang van 1 april 2008 vastgesteld op nihil.
1.4. Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft de Minister het verzoek om kwijtschelding afgewezen.
1.5. De tegen het Bericht terugbetalen van 6 juli 2009 en het besluit van 25 augustus 2009 ingediende bezwaren zijn door de Minister bij besluiten van achtereenvolgens 2 oktober 2009 en 19 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 2 oktober 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de draagkrachtvaststelling heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.10 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot de conclusie dat appellant niet eerder om draagkrachtmeting heeft kunnen verzoeken is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 oktober 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet voldoet aan het door de Minister ontwikkelde beleid waarbij de in de wet voorziene gevallen waarin een studieschuld niet behoeft te worden terugbetaald zijn uitgebreid met een drietal situaties:
- indien er sprake is van het lijden aan een terminale ziekte met de verwachting van overlijden binnen een jaar;
- indien betrokkene gedurende lange tijd in coma ligt; en
- indien het gaat om een psychiatrische patiënt die is opgenomen in een inrichting en waarbij de situatie uitzichtloos is.
Met betrekking tot dit beleid heeft de rechtbank overwogen dat dit naar vaste rechtspraak is geaccepteerd. Tevens dient dit beleid terughoudend te worden getoetst. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van appellant geen sprake van een situatie zoals omschreven in het beleid. Nu de Minister naar het oordeel van de rechtbank in de omstandigheden van appellant ook geen aanleiding heeft hoeven zien om van het beleid af te wijken, heeft de Minister het verzoek van appellant om zijn studieschuld kwijt te schelden in redelijkheid mogen afwijzen.
3.1.1. Appellant heeft in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 aangevoerd dat de termijn waarbinnen op zijn verzoek om draagkrachtmeting een beslissing had moeten worden genomen is overschreden, waardoor appellant in een nadelige processuele positie is beland, en dat het verzoek - daarom - moet worden geacht met terugwerkende kracht tot
1 januari 2008 te zijn gehonoreerd.
3.1.2. De Raad kan appellant hierin niet volgen. De onder 1.1 genoemde brief van appellant bevat niet een concreet verzoek om draagkrachtmeting. Desondanks heeft de Minister de brief - tevens - als een zodanig verzoek van appellant opgevat en hem op 21 april 2008 een draagkrachtmetingsformulier toegezonden. Dat formulier is eerst op 20 mei 2009 ingevuld geretourneerd, waarna de Minister daarop binnen de in artikel 6.10, vierde lid, van de Wsf 2000 neergelegde termijn van
8 weken een beslissing heeft genomen. Gelet op het bepaalde in het derde lid van artikel 6.10 van de Wsf 2000 heeft de Minister daarbij, ten gunste van appellant uitgaand van indiening van het verzoek op 8 maart 2008, de juiste ingangsdatum van de draagkrachtmeting vastgesteld. Niet gebleken is van omstandigheden die een eerder verzoek om draagkrachtmeting, desnoods door tussenkomst van een derde, aan de weg hebben gestaan. Van zodanig bijzondere omstandigheden dat de Minister toepassing had behoren te geven aan de hardheidsclausule is evenmin gebleken.
3.2.1. Tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Hij heeft daarbij verwezen naar een brief van psychiater J.C.M. Loos van 9 oktober 2009.
3.2.2. Ook hier heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Met juistheid heeft de rechtbank verwezen naar de vaste rechtspraak met betrekking tot het door de Minister gevoerde beleid, inhoudende dat dit begunstigende beleid tegen de achtergrond van hetgeen wettelijk is geregeld niet als onredelijk kan worden aangemerkt.
Met de rechtbank acht de Raad de situatie van appellant niet zodanig dat de Minister op grond daarvan een uitzondering op zijn beleid had behoren te maken. De brief van psychiater Loos leidt niet tot een andere conclusie.
3.3. Uit hetgeen is overwogen in 3.1.1 tot en met 3.2.2 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) J.R. Baas.
KR